fredinaustralie.reismee.nl

Sydney

Datum: 11 november 2015
Plaats: Sydney
Het weer: de ene dag grijs met wat buien en een graad of 22, de andere dag zonnig en 29 graden
Totaal gevlogen: 19.150 km
Totaal gereden: 4.022 km
Totaal aantal keren de ruitenwisser aangezet in plaats van de richtingaanwijzer: 31

SYDNEY !!! De grootste stad van het land. Op zaterdagmiddag kom ik aan en in de regen rij ik de stad binnen. Een hoop getoeter achter me, als ik wat langzaam een kruising nader, om de tijd te hebben om te kijken waar ik moet voorsorteren voor de afslag die ik moet nemen. Sydney is een echte auto-stad en het is er druk. Veel drukker dan in Brisbane. En duidelijk ook minder relaxed.

Al heel lang geleden had ik de camping “Lane Cove River Tourist Park” via internet gevonden. Een camping in het groen van Lane Cove River National Park, gelegen in de voorstad Ryde, en toch maar 10 kilometer van het centrum van Sydney. Vanaf de camping is het minuut of 10 lopen naar een bushalte of treinstation, van waaruit je binnen een half uur in downtown Sydney bent. En dat heb ik dus een paar dagen gedaan. Op de eerste dag, zondag is er dan zo'n moment van “Ja, daar is 'ie!”, als je vanuit de bus de Harbour Bridge ziet opdoemen. Eenmaal uitgestapt kom ik er al gauw achter hoe ontzettend groot alleen al het centrum van Sydney is. De eerste dag loop ik vooral door de wijk “The Rocks”, het oudste deel van de stad vlakbij de Harbour Bridge. Daar kom ik langs slangenmens Emma, die een mooi staaltje straat-theater opvoert.

En daarna via Circular Quay, de drukke kade waar de veerboten naar alle uithoeken van de stad vertrekken, naar die andere icoon van de stad: de Sydney Opera House. Wel een mooi en apart gebouw. En als je er zo pal naast staat, zie je ineens dingen die je van te voren nog nooit op foto's hebt gezien. Dat het beroemde dak van het gebouw bestaat uit duizenden tegeltjes. En door twee kleuren tegeltjes te gebruiken, wit en crème-wit, zijn er allerlei patronen te gemaakt. Verder bestaat het gebouw uit grijs en roze beton en bruin getint glas. Eigenlijk heel lelijk, maar toch mooi.

Vanaf het Opera House loop je zo de gigantisch grote Royal Botanic Gardens en de nog grotere Sydney Domain in. Een groot groen gebied, met aan de ene kant het water en mooie uitzichten op de Opera House en de Harbour Bridge, en aan de andere kant de wolkenkrabbers van het stadscentrum.

Na een grijze zaterdag en zondag is het de volgende dagen weer volop zomer. Op dinsdag begin ik mijn dagje Sydney in de wijk Kirribilli, aan de noordelijke oever. Met de zon en blauwe lucht is het uitzicht op de Harbour Bridge, Opera House en de skyline van het centrum fantastisch. Over de Harbour Bridge loop ik weer naar de zuidkant, richting Circular Quay. Vanaf Circular Quay neem ik de veerboot naar Manly. Een tocht van een half uur. Echt de moeite waard. Je vaart langs allerlei kleine baaien richting Manly. En Manly is Ă©Ă©n van de twee beroemde badplaatsen (de andere is Bondi) van Sydney.

Vanuit het centrum van Manly kun je via Manly Beach en Shelly Beach een route langs de kust naar de hoge rotsen van North Head lopen. En dat is ook wel weer gaaf. Binnen een half uur ben je vanuit Manly in het Sydney Harbour National Park, waar je bijna struikelt over de “sand goannas” en over de “water dragons”, stekelige maar ongevaarlijke hagedissen. Het gevaarlijkste dier van Sydney, de aggressieve en zwaar giftige “funnel web spider”, ben ik gelukkig niet tegengekomen.

Als ik op North Head mijn rugzak af doe, zie ik dat ik mijn zomerjasje mis. Die heb ik meegenomen omdat het in Sydney 's avonds rap afkoelt. Hier nog geen zwoele zomeravonden zoals in Queensland. Mijn jas stop ik altijd in het gaasje aan de buitenkant van mijn rugzak. Daar is hij dus uit gevallen. “#&%?~%#, mijn jas kwijt !!!!!” Er zijn een paar plekken waar ik hem kan zijn verloren. In de dichtbegroeide hiking trail van Manly naar North Head, of in de winkelstraat van Manly waar ik op een bankje fish and chips heb gegeten. Omdat ik van North Head toch weer naar Manly moet om de boot te halen, loop ik maar gewoon dezelfde route terug. Misschien ligt mijn jasje nog ergens. En inderdaad! Op het bankje in Manly ligt mijn jasje. Het is inmiddels 18:15, en het zal zo rond 14:30 geweest zijn dat ik daar zat met mijn fish and chips. Dit tekent ook wel weer de netheid van de Australiërs. Dat een verloren jasje niet wordt gejat, maar vier uur blijft liggen in de grote winkelstraat van Manly, wat je qua drukte en populariteit een beetje kan beschouwen als het Scheveningen van Sydney. Chapeau voor de Australiërs!

Wel vallen me weer dingen op. Sydneysiders zijn sportieve mensen. Je ziet er veel mensen die hardlopen. In de Royal Botanic Gardens. Op het voetpad langs de kust bij Manly. Mooie locaties om te hardlopen. Maar ze doen het ook in drukke winkelstraten en op de overvolle Circular Quay. Da's dan wel weer vreemd. Wij gaan toch ook niet hardlopen in de Kalverstraat, Lijnbaan of op het plein voor het Centraal Station.

Op woensdag ga ik het drukke centrum van de stad in. En zoals ik eerder al zei is Sydney een echte autostad. De auto gaat overal voor. Met als gevolg dat je bij elk zebrapad een eeuwigheid staat te wachten op het groene licht.... Sydney is net als Brisbane een mix van oud en nieuw, met het verschil dat hier iets meer oud is dan in Brisbane. Al is oud natuurlijk ook maar relatief. Er zijn maar weinig gebouwen ouder dan 100 / 150 jaar. Twee oude winkelpassages, de Strand Arcade en de Queen Victoria Building, zijn wel ontzettend mooi. Allebei weer Art Deco. En in beide winkelcentra zijn ze al volop in de kerst-sfeer. Dat is dan echt heel gek. Je loopt in je korte broek, buiten is het dik boven de 25 graden, en in de etalages zie je dennentakken, kerstballen en lichtjes terwijl “Stille Nacht” en “Dreaming Of A White Christmas” uit de speakers schalt.....

In het Hyde Park is er weer zo'n moment waar ik moeite heb om mijn lach in te houden. Op alle dagen dat ik door Sydney loop zie ik her en der pasgetrouwde Chinese stelletjes die zich in pak en trouwjurk laten fotograferen op bekende plekken zoals de Harbour Bridge en Opera House. En dat gaat goed georganiseerd, met een professionele Chinese fotograaf, een Chinese visagiste / kapster, en vaak ook nog een Chinees dametje die druk bellend alles in goede banen leidt. Ook bij de fontein in Hyde Park wordt gefotografeerd, en terwijl de fotograaf op de grond liggend een goede compositie probeert te krijgen, loopt er een schoonmaker in een waadpak door de fontein om de beelden schoon te maken. Paniek bij het regel-dametje, want nu loopt het niet zoals gepland. Zag er hilarisch uit.

Via de Hyde Park Barracs en Saint Mary's Cathedral kom ik langs het Sydney Hospital, met een Art Deco fontein op de binnenplaats (ja, ik hou wel van die bouwstijl). Over ziekenhuizen gesproken. In Austalië doen ze nogal panisch over enge ziekten als Ebola. Bij binnenkomst in Australië moest ik op papier verklaren dat ik niet recent in een land ben geweest waar Ebola heerst. Er zat een formulier bij waarop je kon noteren op welke datum je bent aangekomen. Als je binnen 21 dagen na die datum ziekteverschijnselen krijgt als koorts of overgeven, moet je je melden bij een dokter. Stel je eens voor dat je Ebola hebt gekregen van degene die naast je zat in het vliegtuig.... Afijn, die 21 dagen zijn inmiddels ruimschoots voorbij en ik voel me nog prima. Dus ik ben officieel Ebola-vrij. HOERA!!! Goed, helemaal kiplekker voel ik me ook niet. Ik ben nu al bijna 4 weken op reis, en de vermoeidheid begint een beetje toe te slaan. Een paar dagen kilometers lang door Sydney slenteren helpen dan ook niet. Straks naar de Blue Mountains, waar ik ook wat hiking trails wil gaan lopen. En daarna heb ik weer wat dagen voor de boeg waarin ik vooral aan het rijden ben. Dan krijgen de beentjes weer wat rust.

Maar nu nog in Sydney. Op woensdagmiddag ga ik naar het Australian Museum. Echt de moeite waard. Naast de voor de hand liggende exposities over de flora en fauna van Australië (met een levende “funnel web spider” in een terrarium), is er bijna een hele verdieping gewijd aan de Aboriginals. Uiteraard veel didgereedoo's en boomerangs, maar ook “gewone” gebruiksvoorwerpen die een goede inkijk geven in het leven van Aboriginals. En dan vooral het leven in harmonie met de natuur. Er wordt nu gezegd dat de Aboriginals eigenlijk 10.000 / 15.000 geleden al deden aan recyclen en duurzame ontwikkeling. Ook de discriminatie van Aboriginals komt aan bod via krantenknipsels en journaal-fragmenten. In 1974 nog was het voor Aboriginals verboden om naar het zwembad te gaan.

Na het bezoek aan het museum ga ik nog naar de wijken Kings Cross en Paddington. Kings Cross is een hippe wijk met boetiekjes en restaurantjes. En Paddington is een wijk met oude huizen in allerlei kleuren en met mooie gietijzeren balustrades.

Dat was dan alweer Sydney. Vijf dagen die voorbij gevlogen zijn. Maar tijd om mijn bus weer eens te starten. Bestemming: de Blue Mountains.

Springbrook N.P., Byron Bay en Port Macquarie

Datum: 6 november 2015
Plaats: Port Macquarie
Het weer: zon met wat wolken en een lekkere zeebries, graad of 24
Totaal gevlogen: 19.150 km
Totaal gereden: 3.602 km
Totaal aantal keren de ruitenwisser aangezet in plaats van de richtingaanwijzer: 27

Springbrook National Park, ten zuidwesten van Brisbane! Het ligt hoog in de Great Dividing Range, in het achterland van de Gold Coast, en hoort bij de Gondwana Rainforests. Dat is een keten van nationale parken waarin (sub)tropische regenwouden voorkomen die al dateren uit de tijd dat de helft van al het land op aarde deel uitmaakte van het super-continent Gondwana. Onderweg er naartoe kom ik langs de Gold Coast, hét vakantie-oord vol met pretparken, winkelcentra en resorts voor mensen die zichzelf niet kunnen vermaken. Ik rij er met 110 voorbij, harder mocht helaas niet.

Nadat de weg zich al ruim een half uur naar boven geslingerd heeft, kom ik langs een uitzichtpunt. Vanaf het uitzichtpunt is in de verte de skyline van Surfers Paradise, de grootste stad van de Gold Coast, te zien. Surfers Paradise was ooit een klein vissersdorpje. Eind jaren '40 werd het door de toeristen-industrie ontdekt, en uitgebouwd tot het vakantie-oord wat het nu is. De kust is volgebouwd met flatgebouwen. Een beetje zoals de Belgische kust, maar dan met wolkenkrabbers van 50, 60, 70 verdiepingen hoog! Zoveel wolkenkrabbers vlakbij elkaar dat het strand 's middags in de schaduw van de gebouwen ligt... Als je een middagje op het strand van de zon wilt genieten, moet je niet aan de Gold Coast zijn.

Iets later rij ik het dorpje Springbrook in, hoog in de heuvels, midden in het groen. Vanuit Springbrook is het nog een kilometer of 10 doorrijden naar het uitzichtpunt “Best Of All Lookout”, waar je een uitzicht over een groot deel van de oostkust hebt. De weg klimt hoger en hoger. Zo hoog dat de wolken de bomen raken. Dus... bij de “Best Of All Lookout” bestaat het uitzicht uit mist. Bij de iets lager gelegen “Canyon Lookout” hetzelfde verhaal. Nog iets verder terug, bij “Hardy's Lookout” is wel wat te zien. Ik geef het op wat betreft de uitzichtpunten. Misschien morgenochtend meer geluk.

Ik rij terug naar Springbrook en pak de zijweg naar de waterval “Purlingbrook Falls”. Die maakt alles weer goed. Het water valt een meter of 60 naar beneden, vanaf het Springbrook Plateau het dal richting de kustvlakte in. Vanaf de top van de waterval gaat een wandelpad langs steile rotswanden naar beneden, naar de onderkant van de waterval. En langs de andere kant gaat het pad weer omhoog. Op het plateau staan vooral eucalyptus-bomen. Maar als je naar beneden het dal in loopt, kom je meer en meer in het subtropisch regenwoud terecht. Mooi om te zien.

Vanaf de waterval is het nog een paar minuutjes rijden naar de camping. Het is een camping die hoort bij het nationaal park en er is alleen het hoog nodige: twee toiletten, twee kranen met koud water en verder niets. Tien kampeerplekken zijn er. Vooraf moet je een toestemming vragen via de website van het Department of National Parks, Sport and Racing, en voor het luttele bedrag van nog geen 6 dollar (ongeveer 4 euro), mag je dan een nachtje kamperen. Je moet wel een printje van de toestemming achter de voorruit van de auto leggen, zodat de ranger van het nationaal park kan zien dat je betaald heb. En ja, ik heb wel een hoop zooi vanuit Nederland meegenomen, maar geen printer. De camping permit heb laten printen bij een kantoor van de Australische ANWB in een winkelcentrum waar ik eerder die dag was. Aardig dat ze dat even voor me wilden doen.

De camping is super mooi gelegen en prima onderhouden. Er is geen douche, dus dat is een keteltje heet water en wassen in de wasbak van mijn camper. Heeft ook wel iets. Verder is het binnen zitten die avond, want het onweert en regent stevig.

De volgende ochtend is het nog steeds bewolkt, maar de wolken hangen hoger en er schijnt een waterig zonnetje. Ik rij weer naar de “Best Of All Lookout”, maar hier is het zicht nog steeds niet meer dan een meter of 20. Bij de lager gelegen “Canyon Lookout” is er nu wel een mooi uitzicht. Er zijn enkele watervallen te zien en in de verte zie je weer de skyline van Surfers Paradise.

Daarna is er een dilemma. Ik wil vanavond in Byron Bay zijn. Blijf ik hier om de hiking trail langs de Twin Falls en andere watervallen te lopen? Of rij ik via het Nightcap National Park (ook eentje van de Gondwana Rainforests) naar Byron Bay. Ik kies ervoor om Nightcap NP uit mijn geplande route te skippen en in Springbrook te blijven. En na nog geen 5 minuten al vind ik dat ik de goeie keus heb gemaakt, als ik van dichtbij een skink zie. Raar beest, een soort hagedis met een dik gedrongen lichaam en kleine pootjes. De tocht naar Twin Falls is mooier dan de hiking trail die ik gisteren heb gelopen. Je loopt langs de watervallen en twee keer zelfs erachter langs.

Het is een rit van zo'n 170 km naar Byron Bay. Onderweg is er een memorabel moment: na drie weken in Queensland te zijn geweest, rij ik New South Wales binnen. Daarmee ben ik precies halverwege mijn trip met de camper. De komende drie weken ben ik in de staten NSW en Victoria. De klok moet een uur vooruit, want NSW en Victoria houden zomertijd aan, Queensland niet.

Byron Bay is een kustplaats voor surfers en hippies. Quicksilver en Billabong, de grote merken van surf-kleding, hebben er eigen winkels. Er rijden veel kleine kampeerbusjes zoals ik heb rond. 's Avonds ga ik in de regen op zoek naar een restaurant. Een restaurantje met een “red snapper” op het dagmenu lijkt me wel wat. De muziek is ook goed. In de hoek van het restaurant speelt een jongen covers van onder andere Ed Sheeran, en dat doet hij verrekte goed. Hij kan zelfs beter rappen dan Ed Sheeran, vind ik.

De volgende ochtend is er weer een dilemma: vooraf leek het me de moeite om te rijden naar Gibraltar Range National Park, en dan de volgende dag door te rijden richting Port Macquarie. Gibraltar Range N.P. ligt echter weer zo'n 200 kilometer landinwaarts. Da's een flinke tijd rijden in de heuvels en bergen van de Great Dividing Range. Ik ben bang dat het er dan op neer gaat komen dat ik in het nationaal park hooguit een kort wandelingetje kan maken en dan alweer verder moet om een camping te zoeken. Eigenlijk niet echt de moeite waard. Dus heb ik er maar voor gekozen om eerst nog even Byron Bay in te gaan, en daarna de kortste route richting Port Macquarie te rijden. Dan heb ik later deze vakantie dagje meer de tijd om ergens langer te blijven. Maar niet voordat ik dus nog even Byron Bay in ga en een uitstapje maak naar de vuurtoren van Cape Byron, het meest oostelijk gelegen stukje vasteland van Australië.

De rit naar Port Macquarie is met 400 km evengoed een flinke zit. En er zijn op heel veel plekken wegwerkzaamheden (er wordt gewerkt aan een snelweg tussen Brisbane en Sydney), en met hele stukken waar je 80 of zelfs maar 60 mag, schiet het niet op. Onderweg kom ik wel een oude bekende tegen.

Het is al tegen half zes als ik in Port Macquarie aankom. Een kustplaats waar ook gesurfd wordt, maar waar vooral gepensioneerden een tweede woning hebben. Ik regel een plekje op de camping “Edgewater”, inderdaad gelegen aan de waterkant van de Hastings River. Met een biertje in de hand loop ik een rondje over de camping. Ik maak een “proost”-gebaar naar een man die op de veranda van zijn vakantiewoning ook een biertje zit te drinken. Hij nodigt me uit om erbij te komen zitten. En zo zit ik de rest van de avond aan het bier met Paul, een kerel van 53, gepensioneerd ICT'er. Hij komt oorspronkelijk uit Geelong, en woont hier in zijn houten cabin op de camping. Het gesprek gaat van zijn vriendin (een rijke zakenvrouw die momenteel voor werk in China is, en volgende week bij hem langs komt op de camping), via slap geouwehoer en schuine moppen, over op serieuze onderwerpen, zoals de begrafenis van zijn moeder die hij net achter de rug had. Van avondeten is niets meer gekomen, maar goed. Ze zeggen dat één biertje gelijk staat aan de voedingswaarde van twee boterhammen. Dus ik heb genoeg brood gegeten, zeg maar.

De volgende ochtend rij ik naar de Saint Thomas Church. Het is de oudste kerk van Port Macquarie en is nog gebouwd door gevangenen, in de tijd dat de stad nog een straf-kolonie was. Daarna ga ik door naar het Koala Hospital, waar zieke en gewonde koala's worden opgelapt. Het valt eigenlijk een beetje tegen. Na een kwartiertje heb ik het wel gezien. Het naastgelegen “Roto House” is daarentegen wel erg de moeite waard. Dit was het landhuis van John E. Flynn, een landmeter en geoloog. Het is gebouwd in 1890 en is één van de weinige overgebleven houten woningen in Port Macquarie. Het is vernoemd naar Roto, een cattle-station ver weg in het binnenland van New South Wales, waar John Flynn (1854-1933) in zijn jeugd een tijd heeft gewoond. Een dame leidt mij en een Frans echtpaar (dat al sinds 1969 in Australië woont) rond door het huis en vertelt honderuit over het huis en over de familie Flynn. Alle zonen hebben in de Eerste Wereldoorlog in Europa gevochten. De dochters werkten in die periode als verpleegsters die teruggekomen, gewonde soldaten verzorgden. Enkele kinderen van John Flynn hebben tot in de jaren '70 in het huis gewoond. Daarna is het aangekocht door het ministerie van nationale parken van New South Wales en helemaal teruggebracht in de oude stijl van eind 19e eeuw / begin 20e eeuw. Het huis is ingericht met meubels uit dit tijd, aangevuld met foto's en documenten van de familie Flynn. Het geeft een mooie kijk in het leven van een wat rijkere familie, zo'n 100 à 120 jaar geleden. En uiteraard vind ik de documenten en museumstukken over het werk van John Flynn als landmeter, het boeiendst. Erg leuk om het Roto House gezien te hebben! Dit is zo'n “hidden gem”, een locatie die in geen enkele reisgids staat, maar wel heel interessant is om te bezoeken.

Daarna is het tijd om mijn busje weer te starten om verder te rijden in zuidelijke richting. Nog 400 km en dan ben ik in... SYDNEY !!!

Brisbane en Minjeribbah (North Stradbroke Island)

Datum: 3 november 2015
Plaats: Minjeribbah (North Stradbroke Island)
Het weer: blauwe lucht en volop zon, 31 graden
Totaal gevlogen: 19.150 km
Totaal gereden: 2.838 km
Totaal aantal keren de ruitenwisser aangezet in plaats van de richtingaanwijzer: 21

Daar ben ik weer, met een update van de dagen in Brisbane en op North Stradbroke Island

Op vrijdagavond ben ik in Brisbane aangekomen. En zaterdag hou ik een relax-dagje. Beetje uitslapen, de was doen, de boodschappen doen. Aan het eind van de middag rij ik naar Mount Coot-Tha, een heuvel van waar je een mooi uitzicht over de stad hebt. Het is een populair uitje, want veel families en vriendengroepen wachten picknickend en bier drinkend op de ondergaande zon. Tegen half zeven gaat de zon onder en gaan in de stad de lichtjes aan. Een mooi plaatje.

De volgende ochtend pak ik de stadsbus naar het centrum van Brisbane. Een ritje van een minuut of 10. Vooraf kreeg ik op de receptie van de camping al de tip om daarna meteen de rivier op te gaan. Wat blijkt is dat Brisbane prima openbaar vervoer heeft. Een deel van het openbaar vervoer gaat over de Brisbane-River met CityCats, snelle veerboten die stroomopwaarts en stroomafwaarts varen en links en rechts aan de oever stoppen. En omdat een kaartje voor het openbaar vervoer 2 uur geldig is, kun je dus inderdaad meteen na aankomst in het centrum op een CityCat stappen voor een tochtje heen en terug over de rivier.

En wat dan meteen opvalt is dat Brisbane een moderne stad is met goede infrastructuur. Er loopt een snelweg op viaducten langs de noordelijke oever van de rivier. Daaronder loopt en fiets- en voetpad, ook deels op palen boven de rivier. Je kunt je afvragen of dit nou zo'n mooie oplossing is, om een hele rivieroever te voorzien van een snelweg op palen, het ziet er door de wirwar van op- en afritten wel imposant uit. Vanaf de rivier zijn de hoge kantoortorens en woontorens goed te zien. Daartussen staan soms wat oude gebouwen, zoals het oude douanekantoor en het kantoor van het ministerie van financiën van de staat Queensland. En natuurlijk gaat de boottocht ook onder de, in 1940 gebouwde, Story Bridge door.

Na het tochtje over de rivier ga ik het centrum in. Een mix van oud en nieuw. Glimmende wolkenkrabbers tussen oude kerken en winkeltjes. Vooral de “Brisbane Arcade”, een winkelpassage uit 1923 met een Art Deco interieur, ziet er mooi uit. In het gemeentehuis van de stad is het Brisbane Museum gevestigd. Een museum over de historie van de stad, aangevuld met moderne kunst (en schilderijen die ik nog wel kan waarderen ook). Via de oudste handbediende kooi-lift van Australië stijg je naar 75 meter hoogte voor een uitzicht over het centrum. Onderweg naar boven kom je langs de klokken van de toren. De lift zelf is ook mooi versierd, met tierlantijntjes uit de Art Deco tijd.

Bestaat de noordelijke oever van de rivier nog uit een snelweg, op de zuidelijke oever vind je de Southbank Parklands. Een uitgestrekt park met het reuzenrad (de Brisbane Wheel), een kilometer lang voetpad onder bogen die begroeid zijn met bougainvilles, musea, theaters, de bibliotheek en een grote lagune (net als in Cairns) met zandstrand.

Ik ben nu al ruim twee weken in Australië en wat me opvalt is dat veel Australiërs tatoeages hebben. Maar vaak zijn het de meest lelijke tattoo's op de meest lelijke plekken. In Brisbane ben ik voor het eerst echt geshockeerd, als ik een gozer zie met het logo van de SS in zijn nek getatoeëerd. Heil Hitler, HH. De achtste letter van het alfabet. Zijn IQ zal waarschijnlijk ook niet veel hoger dan 88 zijn....

Iets anders wat me opvalt is dat de Australiërs netjes en milieubewust zijn. Je ziet er zelden zwerfvuil op de stoep of troep in de bermen van de weg. Zelfs niet langs de uitgestorven stukken weg in de outback (op enkele achtergelaten autowrakken na dan). En afval wordt zoveel mogelijk gescheiden ingezameld. Maar wat dan weer heel gek is, is dat in supermarkten de boodschappen in kleine plastic tasjes worden gedaan. Twee, drie, vier artikelen. Meer worden er door de kassamedewerker niet in een tasje gestopt. Dus als je een redelijk gevulde boodschappenkar hebt, loop je zo met tien plastic tasjes de winkel uit. Ze doen prima dienst als afvalzakken, maar op een gegeven moment had ik er al zoveel, dat ik een paar keer aan een kassamedewerker heb gevraagd om de spullen maar weer gewoon los in mijn winkelkarretje te leggen. Ik stop het toch meteen in de koelkast en andere kastjes als ik bij mijn busje ben.

Nog een voorbeeld: overal word je aangemoedigd om zuinig te zijn met water. Logisch, water kan hier schaars zijn. Maar op sommige campings zijn de wasbakken, waarin je de afwas kan doen, dan weer zo groot dat Pieter van den Hoogenband een halve minuut nodig zou hebben om de overkant ervan te bereiken.

Maar zoals ik al zei zijn de Australiërs wel heel netjes. Ze gedragen zich keurig in het verkeer. Je krijgt netjes de ruimte om in te voegen of in te parkeren. Op een leeg of bijna leeg parkeerterrein loop ik, lompe Hollander als ik ben, gewoon schuin over het parkeerterrein de kortste route naar waar ik zijn moet. De Australiërs zijn zo netjes dat ze zelfs dan keurig de looproutes volgen en de oversteekpaden gebruiken.

Vanuit Brisbane rij ik, via tussenstops bij een supermarkt en een tankstation, naar de plaats Cleveland waar ik de veerboot naar North Stradbroke Island neem. Via internet heb ik de overtocht van twaalf uur geboekt en vertrek bijtijds, om genoeg marge te hebben voor als het druk is op de weg. Het is immers maandagochtend. Maar de rit gaat vlotter dan ik dacht en om elf uur ben ik al bij de terminal. De boot van elf uur is wat te laat en ik kan nog mee. Da's aardig.

Veel toeristen die de omgeving van Brisbane bezoeken, gaan naar Fraser Island, het grootste zandeiland ter wereld. Fraser Island is echter alleen bereikbaar met een 4WD-auto omdat er alleen maar zandwegen zijn. Om daar naartoe te gaan, zou ik een meerdaagse toer met een 4WD-auto hebben moeten boeken, terwijl ook al betaal voor mijn campertje. Omdat ik toch een beetje op de kosten moet letten, heb ik ervoor gekozen om niet naar Fraser Island te gaan. North Stradbroke Island (kortweg Straddie en bij de aboriginals bekend als Minjeribbah) is ook een zandeiland en wordt gezien als het kleinere zusje van Fraser Island. En op North Stradbroke Island zijn wel asfaltwegen, dus hier kan ik wel met mijn busje komen.

North Stradbroke Island voelt een beetje als Terschelling in de Subtropen. Na aankomst op het eiland rij ik meteen door naar Brown Lake. Een zoetwatermeer midden op het eiland. Door het organisch materiaal van de bomen rondom het meer is het water bruin gekleurd, maar wel helder. Je kan er heerlijk zwemmen. Daarna ben ik doorgereden naar Blue Lake, maar dat valt eigenlijk een beetje tegen. Als je bij Brown Lake een bruin meer gezien hebt, verwacht je bij Blue Lake een helderblauw meer te zien. Dat blijkt niet het geval. Het is gewoon een meer in de duinen, die je in de duinen van Noord-Holland ook tegenkomt. Daarbij word ik bij Blue Lake, voor het eerst sinds ik in Australië ben, lastig gevallen door mijn grootste natuurlijke vijanden: steekvliegen. Gelukkig houden ze niet van 50% DEET. Gauw ga ik terug naar mijn bus, en rij naar de camping aan het strand bij Point Lookout, een dorpje op de noordoostelijke hoek van het eiland.

North Stradbroke Island is niet helemaal een zandeiland. Bij Point Lookout bestaat het eiland vooral uit hoge rotsen. De golven hebben er kloven in de rotsen geslagen. De grootste kloven zijn North Gorge en South Gorge. South Gorge is een brede kloof met een groot strand en een zee waar je jongens en meisjes van een jaar of 10 surfend op de golven voorbij ziet komen.

North Gorge is een stuk smaller. Het is eigenlijk niet toegankelijk maar ook hier kun je, als je goed op je tellen past, in de kloof zwemmen. Dus inderdaad gezwommen: het gaafste golfslagbad waarin ik ooit geweest ben. Ik ben er niet alleen, er zijn nog wat andere mensen. Eén kerel is in zijn nakie aan het zwemmen. Dat leidt uiteraard tot grote consternatie bij een groep Japanse toeristen die boven de kloof op een uitzichtpunt staat. Hilarisch! En als je op de vele uitzichtpunten boven de kloven staat, valt er in zee nog veel meer te zien: zeeschildpadden, manta-roggen en dolfijnen. Geweldig om deze dieren gewoon voorbij te zien zwemmen. Echt, bijna elke dag dat ik in Australië ben, verbaas ik me om de vele dieren die hier gewoon in het wild te zien zijn. Dit is weer zo'n dag!

Na twee dagen op Straddie is het tijd om weer terug te gaan naar het vaste land. De bestemming is Springbrook National Park.

Video's van vleermuizen in Port Douglas en van avond in Brisbane

Hallo allemaal,

Even een kort berichtje tussendoor, met links naar filmpjes die ik heb gemonteerd van de vliegende vossen in Port Douglas (alweer anderhalve week geleden) en van de avond in Brisbane (waar ik nu ben).

Port Douglas:

https://www.youtube.com/watch?v=kL_UqAJeZzo

Brisbane:

https://www.youtube.com/watch?v=ejx0rK8RsGg

doei, Fred

Maryborough en Glasshouse Mountains National Park

Datum: 30 oktober 2015
Plaats: Glasshouse Mountains National Park
Het weer: bewolkt, 23 graden
Totaal gevlogen: 19.150 km
Totaal gereden: 2.594 km
Totaal aantal keren de ruitenwisser aangezet in plaats van de richtingaanwijzer: 17

Mary, Mary, Maryborough. In Maryborough draait alles om Mary. Het is gelegen aan de Mary River, de oude stoomtram heet Mary Ann en de schrijfster van het verhaal van Mary Poppins is hier geboren. De stad ligt een kilometer of 20 van de kust, maar in de rivier is nog een flink getijde-verschil te zien. Mary Ann wordt liefdevol verzorgd door een aantal oudere mannen en rijdt langzaam haar route langs de rivier. Maryborough is ook Ă©Ă©n van de oudste steden van Queensland, zo heb ik me laten vertellen. Dus ook hier veel gebouwen uit de tweede helft van de 19e eeuw. 's Ochtends maak in een wandelingetje door het stadscentrum en door Queen's Park, de botanische tuin van de stad. De bomen en planten staan in bloei. Het is hier echt voorjaar.

De eigenaresse van de camping heeft me ook aanbevolen om een kijkje te nemen op de wekelijkse markt. Op de markt (wij zouden eerder zeggen braderie) is van alles te koop: honing, parfum, houtsnijwerk, worsten, ovenreiniger, specerijen en CD's met country-muziek, onder begeleiding van een drumcomputer ingespeeld door de locale gitaarheld. Maar je kunt er ook van alles regelen: van een nieuw energie-contract tot je begrafenis of crematie... Een oude lijkwagen moet potentiële klanten naar het kraampje lokken. Ze zijn hier van alle markten thuis.

Daarna begin ik aan de rit richting het Glasshouse Mountains National Park. Onderweg heb ik flink wat regen en motregen gehad. En dat resulteert één keer in een behoorlijk schrikmoment. Op een stuk waar je 90 mag, rij ik hooguit 80. Ik geef een dotje extra gas om een heuvel op te rijden. Ineens voel ik een ruk aan mijn stuur en zie ik de snelheidsmeter heel kort naar 110 schieten. Aquaplaning! Een fractie van een seconde later heb ik de controle over mijn bus terug. Dat had héél anders kunnen aflopen....

Na ongeveer 2,5 uur kom ik aan in Maleny, een dorpje hoog in de heuvels boven Brisbane. Maar het is er vrij fris en het regent pijpenstelen. Dat valt tegen. Ik ben toch in Queensland, de 'Sunshine State'??? De regendruppels zijn koud. Heel wat anders dan de warme regen die in Cairns en Cape Tribulation viel. De hoofdstraat van Maleny is een aaneenschakeling van boetiekjes, kunstgalerieën, boekenwinkeltjes en cafés, sommige in karakteristieke oude gebouwen.

Na een cappucino in Maleny is het nog maar een klein stukje rijden naar een punt waar je een mooi uitzicht over de vulkanen van de Glasshouse Mountains hebt. Door de regen en de laaghangende bewolking heb ik er een hard hoofd in de bergen te kunnen zien. En inderdaad, daar aangekomen zie ik vooral wolken, waarin soms heel vaag de contouren van de Glasshouse Mountains te zien zijn. Op zich nog steeds een mooi plaatje, maar niet helemaal waar ik op hoopte. Morgen nog maar eens proberen...

Met dit weer zie ik het ook niet zo zitten om nog aan een wandeling naar de top van Ă©Ă©n van Glasshouse Mountains te beginnen. Maar er is een leuk alternatief. In de buurt ligt de Australia Zoo, de dierentuin van Zijne Wild-enthousiaste Hoogheid: de in 2006 overleden Steve Irwin. Woo!! Crikey!! Omdat ik wat later op de dag ben, zijn alle shows met krokodillen al geweest. Maar evengoed toch nog een paar uur door het park gelopen. Een dierentuin waar de dieren echt de ruimte hebben in grote 'enclosures'. Je loopt zo tussen de kangaroos, wallabies, vogels en koala's door. Hoogtepunt: een koala mogen aaien. Wat een leuke beestjes zijn dat.

Na mijn bezoek aan de Zoo is het tijd om naar een camping te rijden. Volgens mijn grote campinggids van de HEMA (en dan bedoel ik niet de Hollandsche Eenheidprijzen Maatschappij Amsterdam, maar de kaarten-dienst die in de jaren '80 is opgericht door HEnry en MArgaret Boegheim) is er een camping op ongeveer een kwartiertje rijden van de Zoo. Eentje met een 'superb mountain view', zo staat er in het boek. Dat lijkt me wel wat. Maar daar aangekomen, geen camping. Wel een gloednieuw en keurig aangeharkt villa-park, waar voor veel geld nog villa's te koop zijn (magnefiek uitzicht op de bergen inbegrepen). Volgens mijn navigatiesysteem ben ik toch echt op de goede plek. Even googelen dus. Volgens Google Maps moet het ook hier zijn. Ik klik de website van de camping aan, en word meteen doorgelinkt naar een website over een gloednieuw en keurig aangeharkt villa-park. Duidelijk, de camping was weldegelijk hier, maar nu niet meer.

Goed, plan B dus: volgens de HEMA is er een ook camping in een zijweg, ongeveer 3 kilometer terugrijden. Maar, ook daar geen camping. Alleen een motel met enkele bungalows. De toegangsweg is volledig geblokkeerd met borden 'No vacancy'. Dat gaat hem ook niet worden.

Plan C: een camping op ongeveer 12 kilometer terugrijden in noordelijke richting. Het is inmiddels bijna zes uur, maar volgens het HEMA-boek is de receptie er tot zeven uur geopend en in het hoogseizoen zelfs tot later. Daar aangekomen, laat het tien over zes zijn, is de receptie toch al dicht. Zo houdt de HEMA me al drie keer een lekkere worst voor... Ik bel het telefoonnummer dat op de deur staat vermeld en krijg te horen dat er geen plek meer is. “Ook niet een 'un-powered site' voor een kleine campervan voor één nachtje?” Nee, ook niet. Ik vraag aan de mevrouw die ik aan de lijn heb of ze nog andere campings in de buurt weet. Ze raadt aan het te proberen bij het “Ocean View Caravan Park”, halverwege de weg naar Maleny (waar ik 's middags al geweest was). Daar ben ik meer dan welkom. Voorzichtig, want het is inmiddels al donker, rij ik mijn busje achteruit op mijn plekje. Straks eten koken, eten, afwassen en douchen. Maar first things first: dat blikje XXXX Gold gaat er wel in. Wat een dag...

De volgende ochtend. Het is nog steeds grotendeels bewolkt, maar her en der is wat blauwe lucht te zien en de zon breekt langzaam door. Met een graad of 20 is het wel frisjes. Dat ben ik niet meer gewend, na twee weken in de tropen te zijn geweest. Vanaf de camping is inderdaad in de verte de oceaan te zien. Daarna is het nog geen 10 minuten rijden naar het uitzichtpunt over de Glasshouse Mountains waar ik gisteren ook al was. Nu zijn de bergen wel mooi te zien. Om precies te zijn, zijn de Glasshouse Mountains “volcanic necks”: als een vulkaan uitdooft, versteent de lava in de kraterpijp van de vulkaan en vormt bazalt. Dat bazalt is veel harder dan de omliggende lagen as en losse stenen waaruit de kegel van de vulkaan is opgebouwd. Als die zachtere lagen as en stenen weg-eroderen, blijft de kraterpijp over, als een kleine berg met hele steile hellingen. De Glasshouse Mountains zijn meerdere van die kraterpijpen bij elkaar. De aboriginals hebben er mooie namen aan gegeven: Beerburrum, Ngungun, Tibrogargan, Beerwah en Coonowrin.

Een klein half uurtje later ben ik bij het bezoekerscentrum van het Glasshouse Mountains National Park. Een vriendelijke meneer van het bezoekerscentrum wijst me enkele mooie hiking-trails aan en tekent op een kaart hoe ik er naartoe moet rijden. Zo sta ik even later aan de voet van Mount Ngungun. De klim naar de top zou een uur moeten duren, maar na ruim een half uur ben ik boven. En wat een uitzicht! Mount Ngungun is de middelste berg van de Glasshouse Mountains, dus rondom zijn de andere bergen te zien. In oostelijke richting zie ik Moreton Island liggen. En in zuidelijke richting is de skyline van Brisbane zichtbaar.

Ik raak aan de praat met een man die even later ook de top bereikt. “Where are you from?”, vraagt hij. “I'm from The Netherlands”, antwoord ik. “Mijn ouders zijn ook van Nederland”, zegt hij met een zwaar Engels accent, “Van Almelo”. “Ah, Tukkers”, zeg ik. Hij lacht instemmend. Als ik vraag of hij wel eens in Nederland is geweest, zegt hij van niet maar hij wil er graag eens naartoe.

Van Mount Ngungun rij ik naar Mount Tibrogargan. Daar is een hiking-trail uitgezet rondom de voet van de berg en eentje naar de top. De route naar de top is alleen geschikt voor ervaren klimmers, het steilste stuk daarvan bij voorkeur voor mensen die ook klimgereedschap bij zich hebben. De klim naar het steile stuk is prima te doen, maar daarna hou ik het toch maar voor gezien. Het rondje rond de voet van de berg is een leuk alternatief. Je kan goed zien dat hier een aantal jaren geleden een flinke bosbrand is geweest. Op de grond groeien alweer gras en kleine struiken, maar de bomen zijn nog dor en zwart.

Na een kort bezoekje aan een tweede uitzichtpunt over de Glasshouse Mountains, is het tijd om de laatste 70 kilometer naar Brisbane te gaan rijden. Een goed uur rijden. Het is avondspits, maar de drukte is vooral de stad uit en ik rij de stad in. Als ik de buitenwijken van Brisbane bereik, laat ik de grijze wolken achter me en rij ik de blauwe lucht tegemoet. Dat worden een paar mooie dagen.

Lange rit Undara - Charters Towers - Emerald - Biloela - Maryborough

Datum: 28 oktober 2015
Plaats: Maryborough
Het weer: regen en onweer, 25 graden
Totaal gevlogen: 19.150 km
Totaal gereden: 2.329 km
Totaal aantal keren de ruitenwisser aangezet in plaats van de richtingaanwijzer: 14

Na Undara ben ik in vier etappes naar Maryborough gereden:
Etappe 1: Undara Volcanic N.P. – Charters Towers, 400 km
Etappe 2: Charters Towers – Emerald, 480 km
Etappe 3: Emerald – Blackdown Tableland N.P. – Biloela, 380 km
Etappe 4: Biloela – Cania Gorge N.P. – Maryborough, 370 km

De rit Undara – Charters Towers is dus de eerste lange etappe die ik gereden heb. Een rit van 400 km waarin ik maar een paar keer door een dorpje of langs een roadhouse kom. Saai? Nou nee, onderweg is er genoeg te doen:

  • foto's maken van de mooie landschappen
  • slalommen tussen de doodgereden kangaroos die links en rechts op de weg liggen
  • uitwijken voor road trains die me op smalle stukken weg tegemoet komen
  • afremmen voor vee dat in de berm van de weg staat te grazen en dat misschien van schrik de weg op kan lopen
  • keihard meezingen met de muziek op de I-pod
  • koekjes eten
  • maar ook: als ik inspiratie krijg voor leuke stukjes tekst om op dit weblog te schrijven, spreek ik ze in op de memo-recorder van mijn telefoon, zodat ik ze later over kan tikken

Onderweg kom ik langs een gecrashte road train. Ik denk dat de laatste aanhanger van de road train is gaan slingeren. De road train heeft een spoor van vernieling van een paar honderd meter getrokken over de weg en in de bermen. Politie en ambulance zijn er gelukkig al bij, dus ik hoef niet te stoppen om hulp te verlenen. Die dode kangaroos zijn ook bijzonder overigens: iedere keer als je er eentje passeert komt er een walm van rottend vlees via de ventilatieroosters de bus in.... Maar verder is het er dus heel rustig. EĂ©n keer heb ik over een afstand van 80 kilometer bijgehouden hoeveel verkeer ik tegenkwam: 6 auto's en 3 vrachtwagens.

Het rijden door de outback gaat eigenlijk best wel snel. Het is dan maar een tweebaans weg (en op sommige stukken zelfs maar een smalle eenbaansweg), je mag er 100 / 110 rijden en op de brede stukken haal je dat makkelijk. En omdat er zo weinig dorpen en kruisingen zijn en omdat er heel weinig verkeer rijdt, hoef je zelden af te remmen. Dus een stuk van 400 kilometer doe je, met tussenstops, in 4,5 Ă  5 uur. Ik denk dat de route van Cairns naar Brisbane via de outback, zoals ik gereden heb, sneller gaat dan de route via de kust, omdat het daar veel drukker is en je door allerlei dorpen en steden komt met snelheidsbeperkingen, rotondes en kruisingen. Je moet alleen wel dondersgoed opletten op dieren, op road trains en op de weg an sich. Zoals ik zei is de weg soms maar Ă©Ă©n rijstrook breed. Dat is dus gewoon de Highway, een provinciale weg die dienst doet als snelweg.

En wat ook belangrijk is: op tijd tanken. Je wil niet in de middle of nowhere zonder benzine komen te staan. En dat is met een campervan zoals ik heb nog wel een ding: vooraf wist ik al wel dat ze benzineslurpers zijn en dat je blij moet zijn met een verbruik van 1 op 10, maar dat je eerder moet rekenen op een verbruik van 1 op 8. Maar tijdens mijn eerste dagen in en rond Cairns haalde ik dat niet eens. Ik zag de benzinemeter gewoon elke paar minuten zakken. Dat was 1 op 5 denk ik. Dus heb ik maar besloten om de rest van de vakantie zonder airco aan te rijden, en dat scheelt inderdaad in het brandstofverbruik. Goed, dan is het wel wat warmer en zweteriger in mijn bus maar ach, ik zit er toch alleen in...

De finish-plaats van etappe 1 is dus Charters Towers, een oude mijnstad en dat zie je aan alles. Veel historische gebouwen: het post- en telegraafkantoor, het stadhuis, het beursgebouw. Terwijl ik door de stad loop en foto's maak van de oude gebouwen, word ik aangesproken door een oude man. Hij heet Peter en heeft Ierse wortels. Hij vraagt me waar ik vandaan kom, complimenteert me voor mijn goede Engels (veel beter dan het Engels dat Duitsers en Fransen spreken, zegt hij), en praat vervolgens honderduit over de historie van de stad. Op het hoogtepunt van de “mining boom” zaten er in de hoofdstraat 90 pubs. “En daar boven op heuvel”, wijst hij aan, “zat een bierbrouwerij”. “Da's handig”, zeg ik, “dan konden ze gewoon de vaten bier naar beneden laten rollen, en bij de pubs opvangen”. Peter komt niet meer bij van het lachen. Leuk, zo'n spontane ontmoeting, op een stoep in zomaar een stadje ergens in het binnenland van Australië. Daarna begin ik aan de rit naar Emerald.

Ook in Emerald en in de volgende etappe-plaats Biloela heb ik zo een rondje door het centrum gemaakt. Maar deze dorpen hebben duidelijk niet zo'n historie als Charters Towers. Emerald heeft nog wel een mooi houten stationsgebouw uit 1900, maar daarmee heb je het ook wel gehad. Het verhaal van Emerald en Biloela zit in de campings. 's Ochtends voor vertrek vanaf de camping in Emerald wil ik de watertank van mijn bus weer bijvullen. Al was het maar om zeker te weten dat ik in noodgevallen (als ik bijvoorbeeld onderweg ergens in de outback met pech kom stil te staan), genoeg drinkwater bij me heb. Maar dan zie ik dat ik een stukje koppeling van de waterslang mis, die is waarschijnlijk losgeschoten tijdens de laatste keer dat ik de tank heb bijgevuld. Wat nu... Gelukkig zie ik dat de tuinman van de camping in de buurt is, dus ik vraag of ik een slangkoppeling mag lenen. Hij heeft een passende slangkoppeling voor me, dus de tank kan ik alsnog vullen. De slangkoppeling mag ik houden, want hij heeft er toch genoeg. Aardig!!!

Biloela is een ander verhaal. Ik kom rond 16:30 aan bij de camping, en zie een bord “Sorry, fully booked” staan. De camping vol? Nu al? Het is nota bene nog maar voorseizoen... Ik probeer het toch maar even bij de receptie. De camping is inderdaad vol, maar er is nog wel een klein plaatsje zonder stroom voor me. Prima! De camping is verder al volgeboekt met “workers”: mensen die in de regio werken op de akkers, aan de weg of in de mijnen, overnachten op de camping. Als ik even later de camping op rij naar mijn plekje, zie ik dat de mevrouw van de receptie inderdaad gelijk heeft: als je geen fel geel of fel oranje shirt met reflectie-strepen aan hebt, hoor je er niet bij op de camping.

Naarmate je zuidelijker komt, wordt het landschap groener en de weg minder uitgestorven. Reed ik in de eerste twee etappes nog hele stukken zonder verkeer tegen te komen en zonder een spoor van bewoning te zien. Tijdens de twee laatste etappes rij je eigenlijk continu in landelijk gebied met weilanden en akkers, zie je links en rechts boerderijen en rijdt er best wel veel verkeer. Eigenlijk alsof je ergens midden in Frankrijk over de Route National rijdt. Tijdens de twee laatste etappes heb ik ook uitstapjes gemaakt naar nationale parken: Blackdown Tableland N.P. en Cania Gorge N.P.

De Blackdown Tablelands zie je vanuit de verte al opdoemen, als een plateau dat boven het omringende land uitsteekt. Hier rij ik naar een uitzichtpunt , maar dit gaat niet zomaar. Daarvoor moet ik een stuk over een onverharde weg. De weg is begaanbaar voor 2-wiel aangedreven auto's, zegt het bord bij de ingang van het nationaal park..... Het is inderdaad begaanbaar, maar dan ook net aan. Als ik vooraf had geweten hoe de weg erbij ligt, had ik er niet aan begonnen. Een paar hele steile stukken naar boven en naar beneden, dus stapvoets in eerste versnelling gereden, want in de tweede versnelling moet ik al zo veel bijremmen dat de auto begint te glijden over de losse stenen.

Cania Gorge is beter bereikbaar. Hier heb ik een korte wandeltocht door de kloof gemaakt. En tijdens die korte wandeling heb ik een varaan gezien en oog in oog gestaan met een slang.

En nu dus in Maryborough. Ook een historische stad met veel mooie oude gebouwen. Het weer is omgeslagen. De afgelopen dagen had ik volop zon, en met name rond Emerald was het met temperaturen boven de 35 graden ook heel warm. Maar hier in Maryborough onweert het nu en is het al een paar uur niet droog geweest. Prima, dan kan al het stof van mijn bus spoelen.

Morgen verder richting de Glasshouse Mountains en Brisbane.

Millaa Millaa Falls en Undara Volcanic National Park

Datum: 25 oktober 2015
Plaats: Undara Lava Lodge in het Undara Volcanic N.P.
Het weer: zonnig met wat wolkjes, 33 graden
Totaal gevlogen: 19.150 km
Totaal gereden: 694 km
Totaal aantal keren de ruitenwisser aangezet in plaats van de richtingaanwijzer: 9

Vanuit Port Douglas ben ik via de Atherton Tablelands en de Millaa Millaa Falls naar het Undara Volcanic National Park gereden. De Atherton Tablelands zijn een mooi groen en glooiend gebied. Het doet een beetje Engels aan. Daarna doorgereden naar de waterval Millaa Millaa Falls. Dat is echt het schoolvoorbeeld van een waterval. Zoals je als kind en waterval tekent, zo ziet Millaa Millaa Falls er uit. Een beroemde waterval, want in het verleden zijn hier meerdere shampoo-reclames opgenomen. Je kan er naar de waterval zwemmen, en ook onder de waterval zwemmen. Dus: zwembroek aan en zwemmen maar!

Vanuit Millaa Millaa is het nog een rit van 170 km naar Undara. Aan het begin kom je nog wel door aardig wat dorpen, totdat je het plaatsje Mount Garnet hebt gehad. Dan zie je ineens een parkeerterrein met grote vrachtwagens, passeer je het bord “Road Train Route” en weet je: nu rij ik echt de outback in. En inderdaad, dan rij je nog een uur door niets. Een weg met links en rechts bomen, en één keer een grote afslag, die naar Undara (spreek uit: Un-Dah-Rah).

In het Undara Volcanic National Park ben ik twee dagen geweest. Een geweldig mooie locatie met ontzettend veel dieren. Vooral veel kangaroos (de “Eastern Australian Grey Kangaroo”) en ook wallabies. Je kan echt heel dichtbij de kangaroos komen, ze zitten gewoon naast mijn bus op de camping.

's Ochtends heb ik een begeleide wandeling met gids Bram Collins gemaakt naar de lava tunnels van Undara. Bram is een achter-achter-achter-achter-kleinkind van de meneer Collins die rond 1860  dit gebied heeft geclaimd, toen dit nieuwe gebied werd uitgegeven aan degene die dit het eerst wist te bereiken. Sindsdien is het Undara-gebied in de familie gebleven. Oorspronkelijk eerst alleen als vee-boerderij (cattle station). Maar omdat de familie zelf inzag dat de vulkanische oorsprong van het gebied heel bijzonder is, hebben ze de regering van Queensland in de jaren '80 gevraagd om het gebied tot nationaal park uit te roepen. Daar wilde Queensland niet aan. De familie heeft toen op eigen houtje de camping en lodge aangelegd en is begonnen met het verzorgen van begeleide wandelingen door de lava tunnels. Hiermee wilden ze ervoor zorgen dat de lava tunnels zo goed mogelijk bewaard blijven. Het duurde daarna niet lang voor de regering van Queensland ook inzag hoe uniek het gebied is, en er alsnog een Nationaal Park van maakte om de familie Collins verder te ondersteunen in het behoud van het gebied.

De lava-tunnels zijn uniek: met ongeveer 20 meter hoog en 25 meter breed zijn ze de grootste ter wereld. Het gebied is ontstaan door een vulkaanuitbarsting 190.000 jaar geleden. Tijdens die uitbarsting stroomde er gedurende twee maanden achter elkaar 1000 kuub lava per seconde uit de vulkaan. Een gebied van 1.500 vierkante kilometer raakte bedekt met lava. De lavastroom reikte tot 160 km afstand van de vulkaan, wat het de langste lavastroom uit de recente geologische geschiedenis maakt. De lavastroom volgde rivierbeddingen, en omdat de bovenkant van de lavastroom afkoelde door de buitenlucht, versteende de top van de lavastroom sneller dan de diepere lagen van de lavastroom. Zo zijn de tunnels ontstaan. Op veel plekken zijn de lava-tunnels ingestort. Die plekken liggen nu lager dan het omringende landschap, waardoor in de ingestorte lava-tunnels kleine regenwouden zijn ontstaan, waar de vegetatie compleet anders is dan in de savanne eromheen. Vanaf uitzichtpunten en op satellietfoto's kun je dat verschil mooi zien.

Bram Collins kan hier tijdens de wandeling fantastisch over vertellen. Ook de lodge en camping zijn bijzonder. Toen de familie in de jaren '80 plannen had om een accommodatie voor toeristen te maken, namen ze enkele architecten in de arm. Die stelden echter allemaal voor om eerst met de bulldozer door het gebied te gaan. De familie wilde de natuur juist zoveel mogelijk sparen, dus besloten ze weer om op eigen houtje de lodge op te bouwen. En hoe: met oude treinwagons die ergens te koop stonden. De oudste wagon dateert van 1888. De treinwagons pasten, omdat ze lang en smal zijn, precies op een oude pioniersweg die door het gebied loopt en daardoor hoefden er weinig bomen gekapt te worden. In de treinwagons zijn kamers voor gasten ingericht. Het restaurant bestaat uit een grote overkapping, ook weer omringd door treinwagons. De overkapping is zo gemaakt dat ze er het schaarse regenwater dat er valt mee kunnen opvangen en opslaan in tanks. Voor het drinkwater in de lodge wordt dus vooral regenwater gebruikt, en wat te kort is wordt aangevuld met water uit een natuurlijk ondergronds reservoir (een aquifer). Ook het afvalwater wordt op de locatie gezuiverd, in speciale tanks op een biologisch wijze die al meerdere prijzen heeft gewonnen. Qua drinkwater en afvalwater zijn ze dus helemaal zelfvoorzienend.

Naast de begeleide wandeling door de tunnels kun je vanuit Undara ook op eigen gelegenheid meerdere wandelroutes rondom de lodge lopen: door de bush, langs het moeras (waarin maar eens per 20 jaar water staat) en naar uitzichtpunten. 's Middags ben ik naar een paar uitzichtpunten gelopen. Prima geregeld ook vanuit de lodge. Voor de veiligheid moet je jezelf uitschrijven als je aan een wandeling begint, een weer inschrijven om aan te tonen dat je weer heelhuids teruggekomen bent. Na de wandeling zit ik in het restaurant wat te drinken en hoor ik ineens: “Hey, Fred!” Wie staan daar naast me: Charlie en Mollie, het Amerikaanse stel uit Florida die ik ook al op de campings in Daintree en Cape Tribulation had ontmoet. Te grappig, om elkaar voor de derde keer tegen te komen! Charlie geeft me zijn visitekaartje: mocht ik ooit in Florida zijn, moet ik hem bellen.

Mijn bezoek aan Undara sluit ik de laatste ochtend af met een “Bush Brekkie”, verzorgd door Heather van de Lava Lodge. Om zeven uur 's ochtends een ontbijtje in de bush, alles gekookt, geroosterd en gebakken op kampvuren. “A true Ozzie bush breakfast”, zoals Heather zegt, met “Coffee, roasted toast, bacon, beans, eggs, ash and flies.” Na een praatje met Heather als de rest van de gasten al vertrokken is, ben ik nog twee wandeltochtjes gaan doen en daarna echt vertrokken uit Undara, maar wel met het idee dat dit nou typisch zo'n plek is waar ik nog wel eens terug zou willen komen.

Port Douglas en het Great Barrier Reef

Datum: 22 oktober 2015
Plaats: Port Douglas en Great Barrier Reef
Het weer: zonnig met wat wolkjes, 30 graden
Totaal gevlogen: 19.150 km
Totaal gereden: 330 km
Totaal aantal keren de ruitenwisser aangezet in plaats van de richtingaanwijzer: 6

Port Douglas, de badplaats in “Tropical North Queensland” waar de rich and famous van Australië graag gezien worden. Ik blijf er een paar dagen op het Pandanus Caravan Park. Mensen komen hier vooral voor de witte stranden bij de luxe resorts. En natuurlijk voor het Great Barrier Reef.

Maar er is nog een attractie: de Limburger die ik een paar dagen geleden bij de Daintree River had gesproken, had gelijk. Op de plek die hij me op een kaart had aangewezen, iets buiten het centrum van Port Douglas en toevallig vlakbij de camping, zitten ook de grote vliegende vossen (die ik eerder al in Cairns had zien vliegen), maar dan een paar meer. Om precies te zijn 20.000 Ă  22.000 meer. En tegen half zeven 's avonds besluiten die allemaal tegelijk dat het tijd is om naar hun werk te gaan. Beroep: fruit en nectar zoeken.

Echt waanzinnig om zoiets te zien. Al rond een uur of half zes zie ik de eerste vliegende vossen boven de camping vliegen. Sommigen landen ook in de bomen op de camping om uit de bloemen van de bomen nectar te halen. Rond zes uur worden het er al meer. En tussen kwart over zes en half zeven (precies rond zonsondergang) komt de grote meute voorbij. Allemaal dezelfde kant op. Nou ja, bijna allemaal dan.... Wat je hoort is een continu gekrijs van die beesten. En soms hoor je ineens “FLOP”, als er twee midden in de lucht tegen elkaar aan vliegen. Mid Air Collision. Die vleugels die tegen elkaar klappen maken hetzelfde geluid als het open doen van een paraplu. Hilarisch! Het gebeurt wel een keer of 3, 4, dat er twee tegen elkaar aan klappen. Ik moet er steeds om lachen.

De volgende dag heb ik een trip naar het Great Barrier Reef gemaakt. Verschillende tour operators bieden trips naar het rif aan. Ik heb gekozen voor Poseidon, die met ongeveer 75 toeristen op een boot naar drie verschillende plekken op het rif varen. Ik koos niet voor Quicksilver, want dan ga je met 400 man naar een groot kunstmatig eiland bij het rif. Dat leek me te massaal.

Poseidon dus, en dat is prima: exact op tijd word ik bij de ingang van de camping opgehaald en naar de jachthaven van Port Douglas gebracht. Daar vertrekt de boot ook stipt op tijd. Aan boord is alles ook prima geregeld: heerlijk eten, goede uitleg over hoe je moet snorkelen en hoe je moet zwemmen met flippers (ik had wel vaker gesnorkeld, en deed altijd maar wat), goede veiligheids-checks. We varen dus naar drie plekken: “Wreck Bay”, “The Point” en “Nursey Bommie” die onderdeel zijn van het Agincourt Reef, dat op zijn beurt weer onderdeel is van het Great Barrier Reef. Een 'bommie' is een kolom van koraal waar heel veel vissen zwemmen.

Na pakweg een anderhalf uur varen zijn we bij het rif, ongeveer 70 km uit de kust ter hoogte van Cape Tribulation en kunnen we gaan snorkelen. De crew raadt aan om voor de veiligheid niet alleen het water in te gaan, maar altijd samen met iemand anders: een “snorkling buddy”. Nou, die “snorkling buddy” is gauw gevonden, want Heidi uit Melbourne (ik schat dat ze een paar jaar ouder is dan ik), die toevallig naast me zit en met wie ik al kennis heb gemaakt, is ook alleen aan boord.

Op de boot en in het water krijgen we prima uitleg over het koraal en over de vissen door Liam, de marine biologist van de crew. Aan boord houdt hij een verhaal en laat hij foto's zien. En in het water gaat hij van plek naar plek en duikt de ene keer een zeekomkommer op, de andere keer een grote schelp, en wijst hij een koraalsoort aan die je niet moet aanraken, omdat je dan het gevoel krijgt dat je handen in brand staan.

Dat waren een paar dagen Port Douglas. Tijd om verder te trekken. Bestemming: het Undara Volcanic National Park.