fredinaustralie.reismee.nl

Alice Springs

Het is alweer meer dan twee jaar geleden dat ik een fantastische reis door Australië maakte, maar mijn belevenissen in de laatste week heb ik nog niet eerder op mijn weblog kunnen plaatsen. Hier het één na laatste verhaal, waarvan ik grote stukken tekst al heb geschreven toen ik in het vliegtuig terug naar huis zat:

Datum: 2 december 2015
Plaats: Alice Springs
Het weer: overdag zonnig en 35-40 graden, sommige avonden flinke onweersbuien
Totaal gevlogen: 21.100 km
Totaal gereden: 8.650 km (circa 6.900 km zelf met de camper en circa 1.750 km met de tour-bus rond Alice Springs)

Op vrijdagochtend vlieg ik van Melbourne naar Alice Springs in de deelstaat Northern Territory, bijna 1.900 km vliegen. Onderweg is er mooi weer en is er een super uitzicht over de kronkelende Murray River en over de 100x100 km grote zoutvlakte van het drooggevallen meer “Lake Eyre”. Tegen 11 uur locale tijd land ik op het vliegveld van “The Alice”, en pakweg een uur later sta ik al in mijn hotelkamer.

The Murray River

Lake Eyre

's Middags ga ik het centrum van Alice Springs in, en daar zie ik al gauw datgene waar ik in de reisgidsen over gelezen heb: de uitzichtloze situatie waarin veel Aboriginals in Alice Springs leven. Ze worden door veel mensen nog steeds als derderangs burgers gezien, en de werkloosheid onder de Aboriginals is heel groot. Ze hangen rond in het centrum, zitten met hele groepen onder bomen in de schaduw te niksen en sommigen liggen er echt laveloos bij. Vooral alcohol-misbruik is onder de werkloze Aboriginals een groot probleem. Om dat zoveel mogelijk tegen te gaan, is het in grote delen van de stad verboden om openlijk alcohol bij je te hebben. En bij alle slijterijen staat minstens Ă©Ă©n beveiliger of politie-agent.

De Aboriginals zien er ook heel ongezond uit. Dat komt omdat hun lichamen helemaal niet tegen alcohol en tegen ons westerse eten kunnen. De vetten en suikers die in ons eten zitten, worden door de lichamen van de Aboriginals heel slecht verwerkt. Maar omdat hun financiële situatie zo slecht is, eten ze nu juist vaak het eten dat veruit het slechtst voor hen is: goedkoop voer van de McDonalds.

De weg in Alice Springs kruist de Todd-river, die 's zomers droog staat. In de natte periode kun je hiermee checken hoeveel water er op de weg staat.

Daarna ga ik naar het museum van de Flying Doctors (de echte, niet die van de TV-serie). Ik ben de enige bezoeker, dus krijg ik een persoonlijke rondleiding door het museum. Vooral een bijna half uur durende 3D-film met hologrammen, over de historie van de Flying Doctors, is ontzettend mooi gemaakt. Je zit in een bioscoopzaaltje en het is Ă©cht net alsof er iemand voor je op het podium staat om zijn verhaal te vertellen. Heel mooi, zo'n presentatie met een hologram.

Ja, ik ben echt ver van huis :)

Vervolgens beklim ik ANZAC Hill, een heuvel van waar je een mooi uitzicht over de stad en de omliggende bergruggen hebt.
ANZAC... Je komt het in elke stad of dorp tegen: ANZAC Square, ANZAC Bridge, ANZAC Monument, ANZAC Memorial Park, ANZAC Road en hier dus ANZAC Hill. ANZAC, ofwel het Australian and New Zealand Army Corps. Tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog vochten de Australische en Nieuw-Zeelandse legers gezamenlijk onder Brits commando als het ANZAC leger.

In de Tweede Wereldoorlog is Australië daadwerkelijk aangevallen, tijdens een bombardement op de stad Darwin en toen er Japanse onderzeeboten opdoken in Sydney Harbour. In de Eerste Wereldoorlog is Australië niet aangevallen. Maar ik heb de indruk dat WW 1 hier, net als in Frankrijk, meer impact heeft gehad dan WW 2. WW 1 is nu ook heel actueel, want het is in 2015 exact 100 jaar geleden dat de Slag om Gallipoli plaatsvond. Een slag waarbij meer dan een half miljoen soldaten zijn omgekomen, waaronder veel Australische en Nieuw-Zeelandse soldaten. De verschrikkingen van die slag zijn misschien wel het beste verwoord in één van Australië's bekendste songs: “And the band played Waltzing Mathilda”: https://www.youtube.com/watch?v=rUwDHNJlJ2I

Oorlogsmonument op ANZAC Hill

Uitzicht over "The Alice"

Maar terug naar Alice Springs in 2015. Op zaterdagochtend word ik om 06:00 uur opgehaald door de bus en begint mijn vierdaagse tour langs allerlei bezienswaardige plekken in “The Red Centre”, de gloeiend hete, roodgekleurde rotswoestijn in het hart van Australië ten westen van Alice Springs. De route is als volgt:

  • zaterdag 28 nov: Alice Springs – Yulara – Kata-Tjuta – Uluru – Yulara, 590 km
  • zondag 29 nov: Yulara – Uluru – Yulara – Mount Conner – Kings Canyon, 360 km
  • maandag 30 nov: Kings Canyon – Alice Springs, 490 km
  • dinsdag 1 dec: Alice Springs – Simpsons Gap – Ormiston Gorge – Glen Helen Gorge – Ellery Creek Big Hole – Alice Springs, 310 km

Onze gids gedurende de vier dagen is Debora, een Italiaanse van achter in de veertig. Ze heeft antropologie en kunstgeschiedenis gestudeerd, en raakte tijdens een vakantie in Australië zó gefascineerd door de kunst en cultuur van de Aboriginals, dat ze besloot om naar Australië te verhuizen. Ze woont nu al 16 jaar in Australië, waarvan de laatste 11 in Alice Springs. Het werk als gids doet ze hier ook al een jaar of 10. Dit keer heeft ze een groep van 19 mensen:

  • Gerhard uit Duitsland is achter in de twintig en is afgestudeerd wiskundige. Nu doet hij promotie-onderzoek op de universiteit van Sydney. De vrije tijd gebruikt hij uiteraard om iets van het land te zien. Direct na de trip rond Alice Springs reist hij door naar Adelaide, waar hij op een congres een presentatie moet houden. Met Gerhard kan ik het goed vinden. We hebben wel een beetje dezelfde humor.
  • Daniel en Steffie zijn ook Duitsers en zijn een jaar of 20 / 25. Daniel is voor de derde keer in AustraliĂ«. Zijn vriendin Steffie is nu voor de eerste keer mee.
  • Solveig van midden dertig komt uit Zweden en werkte daar vijf jaar als kleuterjuf. Daarna besloot ze dat ze iets anders wilde, en vertrok ze naar Nieuw-Zeeland waar ze twee jaren heeft gewoond, gewerkt en gereisd. Nu reist ze een jaar door AustraliĂ«. Ze weet nog niet of ze daarna teruggaat naar Zweden of dat ze in AustraliĂ« of Nieuw-Zeeland wil blijven.
  • Amjad en Wendy zijn een Brits echtpaar van eind vijftig / begin zestig. Ze zijn in AustraliĂ« voor een “business reunion” van Amjad's werk, en combineren dat met bezoekjes aan vrienden en met tripjes zoals deze rond Alice Springs.
  • Cindy uit het Franse Duinkerken is begin twintig en reist samen met haar ouders. Ze werkt al anderhalf jaar als au-pair bij een familie in Sydney, en nu zijn haar ouders overgekomen voor een vakantie samen met haar. Pa en ma spreken nauwelijks een woordje over de grens. Maar Cindy spreekt en verstaat juist ontzettend goed Engels en vertaalt alles wat de gids vertelt en alle grappen die worden gemaakt razendsnel in het Frans.
  • En verder reizen er nog een Duits stelletje van begin dertig mee, drie Zwitserse vriendinnen van een jaar of twintig, een ouder echtpaar uit Zweden en een bejaard echtpaar uit IsraĂ«l. En natuurlijk ook een Nederlander, niet te vergeten.

Dag 1 van de trip betekent vooral rijden, en begint met een 500 km lange rit van Alice Springs naar Yulara. Na tussenstops bij een kamelen-farm en een roadhouse, komen we er pas rond 13:30 aan. Yulara is een dorpje midden in de woestijn. Maar je vindt er van alles: een politiebureau, een supermarkt, een electriciteitscentrale, een brandweerkazerne, een dokterspost, een rioolzuivering, een tankstation. Yulara is een dorpje dat speciaal voor de toeristen is gebouwd, want verder vind je er vooral hotels in alle prijsklassen, bungalowparken, hostels en campings. Yulara heeft zelfs een eigen luchthaven, waar tijdens het hoogtepunt van het toeristenseizoen (in de Australische winter) dagelijks meer vliegtuigen landen dan op de luchthaven van Alice Springs. Bij de luchthaven pikken we de laatste reisgenoten op: het Duitse stelletje en de drie Zwitserse vriendinnen.

Maar waarom dan zo'n toeristen-dorp met luchthaven in de middle of nowhere? Omdat hier vlakbij twee vreemde, rode rotsen uit de grond steken: Uluru (ook wel bekend als Ayers Rock) en Kata-Tjuta (ook wel bekend als The Olgas). Kata-Tjuta en Uluru liggen voor Australische begrippen vlakbij Alice Springs. Maar dat is dus nog steeds 500 km rijden.

Een uurtje later zijn we bij Kata-Tjuta, een formatie van 30 rotsen in een gebied van 4x6 km groot. Daar stappen we uit voor een wandeling in een kloof tussen de rotsen. De hiking trail door de beroemde “Valley Of The Winds” is in de zomerperiode afgesloten omdat het dan te warm is, dus wij moeten het doen met een andere, kortere hiking trail door “Walpa Gorge”. Maar dat is niet minder leuk. Het is bijzonder om zo dichtbij deze, uit conglomeraat bestaande, rotsen te zijn.

Ook vanaf grotere afstand is Kata-Tjuta fantastisch om te zien. Bij de laatste van de twee “viewing areas”, waar we tussenstopjes maken, zou ik eigenlijk langer willen blijven maar we moeten verder om het hoogtepunt van de dag niet te missen: zonsondergang bij Uluru.

Rond 18:00 uur zijn we bij de “Uluru Sunset Viewing Area”. Uit het laadruim van de bus haalt Debora een tafel en een kist met wijn, glazen en hapjes tevoorschijn. Met een wijntje en toastje in de hand kijken we naar Uluru en maken we wat praatjes met elkaar. Iedereen heeft zo zijn of haar eigen verhaal. De ene is net als ik al lang onderweg in Australië, de andere begint net pas aan de reis door het land. Leuk om ervaringen uit te wisselen met de reisgenoten die ook al veel van Australië gezien hebben, en leuk om tips te geven aan de nieuwelingen. Ondertussen arriveert de ene touringcar na de andere. En uit al die bussen komen, naast hordes toeristen, ook tafels en kisten vol bubbeltjeswijn en hapjes tevoorschijn. Dat maakt het dan op zich weer een overdreven toeristische bedoening, vind ik. Aan de andere kant is de zonsondergang bij Uluru wel een bijzonder moment dat je niet wil missen. Een wijntje en hapje erbij maken het dan wel helemaal af. Maar toch, als het hier nu in de zomer al zó druk is, hoe stampvol moet het hier dan staan tijdens het hoogtepunt van het toeristenseizoen in de winter?

Na de schitterende zonsondergang rijden we naar de campground bij Yulara, waar de tenten en het eten voor ons klaarstaan. Na het eten zit ik nog tot laat in de avond aan het bier met Gerhard en Daniel en Julia, de Vlaamse medewerkster van de campground die ons avondeten heeft verzorgd. Gezellig, maar het wordt wel een kort nachtje want....

Om 04:00 uur gaat alweer de wekker! Een klein half uurtje later schuif ik aan bij het ontbijt en daarna gauw de bus in om weer naar Uluru te rijden. We gaan bij zonsopgang de “Base Walk”-wandeling doen rondom de voet van Uluru. En zonsopgang is rond 05:40 uur. Voor die tijd zijn we al aan de wandeling begonnen. Bordjes langs de route geven aan waar wel of niet gefotografeerd mag worden. Uluru als geheel is een heilige berg voor de Aboriginals, en sommige delen zijn extra heilig, zodat daar niet gefotografeerd mag worden. Na pakweg een half uur lopen komt de zon op en dat is echt fantastisch. Elke minuut lijkt de rots van kleur te veranderen. De knal-oranje kleur van de rots met de knalblauwe lucht geven een mooi contrast. Een geweldige ervaring! Ik weet niet waarom, maar het doet iets met je, als je bij ochtendzon zo dichtbij die bijzondere rots loopt. En als dat nog niet genoeg is, zien we van dichtbij nog een stekelige “thorny devil”, één van de vreemdste dieren van Australië.

Na 2,5 uur lopen en 350 foto's verder, zijn we bij een tussenpunt van de wandeling, ter hoogte van de start van de “Hillclimb”. De route naar de top van Uluru is vanwege de hitte afgesloten. Maar dat geeft niet, want de Aboriginals willen sowieso niet dat hun heilige berg beklommen wordt. “Wij gaan toch ook niet jullie kathedralen beklimmen”, is hun antwoord als hen gevraagd wordt waarom Aboriginals niet willen dat toeristen Uluru beklimmen.

We vervolgen de wandeling langs de voet van Uluru onder begeleiding van de gids Vince, een Aboriginal-elder. Hij neemt ons mee naar een stukje Uluru waar tientallen rotsschilderingen van honderden jaren oud te zien zijn. De rotsschilderingen zijn het “schoolbord”, waarmee de grootvaders hun kleinzonen leerden hoe ze moeten jagen. Wijsheden en levenslessen worden bij Aboriginals doorgegeven van opa op kleinzoon of oma op kleindochter, en niet van vader op zoon of moeder op dochter. Vince is zelf kunstenaar, en hij tekent in het zand een landkaart in Aboriginal-stijl, waarmee hij het scheppingsverhaal volgens de Aboriginals uitlegt.

Dan ineens gaat Ă©Ă©n van de drie Zwitserse meisjes van haar stokje. Debora vermoedt meteen dat ze te weinig gedronken heeft. Al sinds het begin van de trip in Alice Springs hamert ze erop dat iedereen voldoende water moet drinken en een fles van minstens 1,5 liter water bij zich moet hebben. De droogte en hitte in de woestijn zijn de grootste vijanden van de mens, en je moet minimaal 0,4 liter water per uur drinken om te voorkomen dat je uitdroogt.

Terwijl wij een uurtje de tijd hebben om rond te neuzen in het bezoekerscentrum van Uluru-Kata-Tjuta National Park, brengt Debora het Zwitserse meisje naar de medische post in Yulara. Daar luidt de diagnose inderdaad “dehydration”. De jetlag en het plotselinge temperatuurverschil werden haar te veel. Een paar dagen geleden nog was ze in de Zwitserse bergen, waar het 's nachts al gevroren had en nu is ze aan de andere kant van de wereld in een woestijn met 40 graden boven nul. En doordat ze zich daardoor niet helemaal goed voelde, had ze niet gedaan wat ze juist wél had moeten doen: veel water drinken. Ze krijgt het advies om het een paar dagen rustig aan te doen. Debora regelt voor haar en haar twee vriendinnen een lift naar een hostel in Alice Springs met een toerbus van de concurrent. Daar kunnen de drie meiden een paar dagen bijkomen.

Wij beginnen aan de rit naar Kings Canyon Resort. Het is nog maar 11:00 uur, maar omdat we al zo vroeg aan de wandeling begonnen, voelt het alsof we er al een hele dag hebben opzitten. Onderweg stoppen we bij Mount Conner, een berg die nogal eens wordt aangezien voor Uluru. De rest van de rit naar Kings Canyon duurt nog dik 3 uur, dus dan gaan bij iedereen de oogjes dicht om het slaaptekort wat in te halen. Eenmaal aangekomen op de camping van het resort, staan de tenten met opgemaakte bedden en een grote gedekte tafel met een pan lekker eten al klaar. De ligging van de campground is geweldig, op een afgelegen deel van het resort onderaan een hoge rotswand. Het is er muisstil en pikdonker, totdat het heftig gaat onweren. Goede reden om vroeg te gaan slapen.

Mount Conner

We zijn echt midden in "The Red Centre"

Campground in Kings Canyon Resort

De volgende ochtend staan we weer om 04:00 uur op. Op zich valt dat mee want mijn biologische klok staat nog steeds ingesteld op Sydney-Melbourne-tijd, 05:30 uur, en dat is toch iets minder vroeg. We staan zo vroeg op om voor dag en dauw (voor zover daarvan sprake is in de gortdroge woestijn) te beginnen met de hike door Kings Canyon in het Watarrka National Park.

Het is nog nauwelijks licht als we aan de klim van “Heart Attack Hill” beginnen. Heart Attack Hill is, vlakbij het vertrekpunt van de wandeling, de eerste klim van de route die richting Kings Canyon leidt. De klim, met 500 traptreden, is zo steil dat het hart van menig toerist het tijdens die klim begaf. Koud is het niet. Zo vroeg in de ochtend ligt de temperatuur nog steeds ruim boven de 20 graden, en dat zal gauw stijgen. Dan begrijp je meteen waarom het slim is om zo vroeg aan een hike te beginnen. Rond half zeven steekt de zon boven de heuveltoppen in de verte uit, en nog geen 10 minuten later loop je alweer te zweten, en heb je voor de rest van de dag weer een abonnement op je waterfles.

De hiking trail die we lopen is de “Rim Walk”, bovenaan de rand van de kloof richting de “Garden Of Eden”. Het eerste deel van de hike gaat over het plateau, dat bestaat uit knal-oranje zandstenen rotsen. Eén van de rotsformaties heeft iets weg van een schildpad.

De Schildpad

Na een uurtje lopen zijn, als je over de rand naar beneden kijkt, onderin de kloof een riviertje en talloze groene bomen en planten te zien. Het is de “Garden Of Eden”, letterlijk en figuurlijk een oase van rust. In het verleden was dit één van de weinige plekken in de omgeving waar drinkwater vandaan gehaald kon worden. Vandaar dat de Aboriginals niet in het water zwommen en de toeristen ook nu vragen om er niet te gaan zwemmen. “Splash your face to cool off, that's ok, but do not swim”, staat er op het bord in de kloof. We houden er een half uurtje pauze, en daarna klimmen we aan de andere kant de kloof weer uit om via de zuidkant van de Kings Canyon terug te lopen richting het beginpunt van de hike. De zon staat al weer een flink stuk hoger, en in het volle licht is het uitzicht over de canyon geweldig. Maar het is wel bloedheet! En had ik het al gehad over de vliegen???

De "Garden Of Eden"

Na de hike door Kings Canyon gaan we terug naar het resort, waar we een paar uur de tijd hebben om te zwemmen en te relaxen. De zon schijnt volop en het is alweer dik boven de 30 graden. Dat voelt als een warme middag in de zomer, maar als ik op mijn horloge kijk zie ik dat het echt nog maar 09:30 's ochtends is. Een duik in het zwembad is dan heerlijk.
Op het terrein van het resort lopen ook dingo's rond, de beruchte wilde honden. Die had ik nog niet eerder gezien. Dus na krokodillen, kangaroos, dolfijnen, koala's, wombats, skinks, gekko's, wallabies, possums, flying foxes, treesnakes, zeeschildpadden, mantaroggen, water dragons, thorny devils, varanen, emoes, cassowaries, kookaburra's, kaketoes, kingfishers, rainbow lorikeets, crimson rosella's, scrub turkeys en tientallen andere vogelsoorten, kan ik nu ook dingo's op het lijstje “dieren in het wild gezien” aanvinken. Wát een lange lijst is het geworden. Dat blijf ik fantastisch vinden in dit prachtige land, dat je er zo veel bijzondere dieren in het wild kunt tegenkomen.
Dan om een uur of 12, wat door het vroege opstaan alweer voelt als eind van de middag, stappen we in de bus voor een rit van 5 uur terug naar Alice Springs. Daar ga ik met Gerhard, Daniel en Steffie de stad in om te eten en daarna nog wat te drinken. Buiten onweert en regent het weer flink.

Dinsdag, de vierde en laatste dag van de trip. De groep is flink uitgedund want de meeste mensen deden alleen de driedaagse versie van de tour. De drie Zwitserse vriendinnen zijn er wel weer bij. Met zijn tienen bezoeken we op deze dag de bergrug “West MacDonnell Ranges”, kortweg de “WestMacs”. Deze bergrug loopt van oost naar west, terwijl de rivieren Todd River en Finke River en hun zijtakken (o.a. Ormiston Creek en Ellery Creek) van noord naar zuid stromen. Op meerdere plekken zijn de rivieren en kreken door de bergrug gebroken, en zijn daar smalle kloven ontstaan. De bekendste daarvan is de kloof in de Todd River, op een plek die ideaal gelegen was voor een telegraaf-verbinding tussen Adelaide in het zuiden van Australië en Darwin in het noorden. Bij die kloof ontstond de stad Alice Springs. Wij gaan meerdere van zulke kloven ten westen van de stad bezoeken: Simpsons Gap, Ormiston Gorge, Glen Helen Gorge en Ellery Creek Big Hole.

We beginnen bij Simpsons Gap, een half uurtje rijden vanuit Alice Springs. Het is één van de weinige plekken waar de “black-flanked rock-wallaby” leeft. We zien er inderdaad een paar zitten. Daarna rijden we door naar de Ochre Pits. Het is een soort zandsteengroeve waar de Aboriginals al sinds mensenheugenis geel gekleurd zand winnen om te gebruiken als verf voor hun lichaamsbeschilderingen en rotstekeningen. De gele oker was belangrijke handelswaar voor de Aboriginals. Uit onderzoek is gebleken dat in eeuwenoude rotstekeningen in alle uithoeken van Australië, oker uit deze groeve is gebruikt.

Simpsons Gap

Na het bezoekje aan de Ochre Pits moeten een aantal mensen, waaronder ik, naar het toilet. En zo'n toilet is in een afgelegen gebied als waar we nu zijn over het algemeen niet meer dan een septic tank met een wc-pot erbovenop in een houten hokje. Toen ik weer uit dat hokje kwam stelden degenen die voor me waren meteen de vraag: “Did you see it?” Ja, ik had het ook gezien: de redback spider, die aan de achterkant van de wc-pot in haar web zat. Dus ook de roodrugspin, het Australische nichtje van de zwarte weduwe, kan ik op mijn lijstje met in het wild gespotte dieren aanvinken.

Een half uur later zijn we in Ormiston Gorge. Een bijzonder gebied, want hoewel we in “The Red Centre” zijn, is het hier bijzonder groen. En het heeft een bijzondere geologische geschiedenis. Miljoenen jaren geleden is een zandsteenlaag in twee stukken gebroken, waarna het ene stuk bovenop het andere stuk geschoven is. Met wat uitleg op een informatiebord, kun je in het landschap goed zien waar het grensvlak tussen die twee lagen zandsteen ligt. We lopen er een hiking trail van een paar kilometer lang. Heen over de rotsen en terug door de, grotendeels drooggevallen, rivierbedding. Onderweg vertelt Debora honderduit over de flora en fauna van het gebied. Veel weetjes heeft ze van Aboriginals geleerd, onder andere weetjes over eetbare planten. Van een bepaalde plantensoort kun je het sap eten, nadat het sap uit de stengels van de plant gelopen is en is hard geworden in de zon. Ze plukt her en der wat stukjes hard geworden sap uit de planten het deelt het uit. Het smaakt naar toffee's. Een soort natuurlijke Werthers Echte.

Ormiston Gorge

Rond 12:30 komen we aan bij Glen Helen Gorge. De zon staat op dat moment op zijn hoogste punt, en dat is bijna loodrecht boven onze hoofden. De WestMacs liggen vlak onder de Steenbokskeerkring en het is inmiddels december dus de zon is al bijna hier. Over drie weken begint de zon weer aan zijn terugreis naar het noorden. Maar dit blijf ik fascinerend vinden. Over vijf dagen ben ik weer in Nederland om Sinterklaasavond mee te vieren, en nu ben ik nog hier in de Australische woestijn met 40 graden boven nul en een zon die zĂł hoog staat dat je bijna geen schaduwen ziet.

Bij Glen Helen Gorge hebben we een uurtje de tijd op eigen gelegenheid wat rond te neuzen voordat we gaan lunchen op het gelijknamige resort. De rest van de groep vindt het te warm en blijft liever op het resort in de schaduw zitten. Dus ik ben helemaal in mijn eentje als ik bij de kloof van Glen Helen ben. Bijzonder om helemaal alleen op zo'n mooie plek te zijn. Dat zou in de drukke periode in de Australische winter vast niet gelukt zijn.

Glen Helen Gorge

Daarna op de campground van Glen Helen Resort aanschuiven bij een lunch die door een medewerker is klaargemaakt. De pasta-salade is heerlijk, maar er is veel te veel gemaakt. Het kan niet worden bewaard, en meenemen in de bus kan ook niet. Dus er moet een flinke berg eten worden weggegooid. Het bejaarde Israëlische echtpaar, dat de Tweede Wereldoorlog bewust heeft meegemaakt, heeft daar – begrijpelijk – grote moeite mee.

Vanuit Glen Helen beginnen we weer aan de terugreis naar Alice Springs. Onderweg maken we nog een lange tussenstop bij, wat mij betreft, de mooiste kloof die we vandaag bezoeken: Ellery Creek Big Hole. Er is tijd genoeg om een duik in het verfrissende water te nemen. Dit is echt Ă©Ă©n van de mooiste plekken waar ik ooit gezwommen heb!

Ellery Creek Big Hole

Aan het eind van de middag ben ik weer terug in mijn hotel in Alice Springs. Gaar van de vijf mooie maar lange dagen, heb ik niet meer de puf om nog de stad in te gaan om te gaan eten. Maar dat geeft niet, want in het hotel zit een prima Thais-Indisch restaurant.

Na ruim zes weken helemaal alleen te hebben gereisd, is het erg leuk om in de laatste week samen met een groep mensen een trip te maken. In de eerste dagen van de tour trek ik het meeste op met Solveig, Gerhard, Daniel en Steffie. Zij doen echter alleen een driedaagse versie van de tour. Maar op de vierde dag heb ik de grootste lol met Cindy en haar ouders. Wat blijkt is dat zij, na de trip rond Alice Springs, dezelfde vlucht als ik terug hebben naar Melbourne. Dus ook op de vliegvelden en in downtown Melbourne ben ik nog samen met Cindy en haar ouders. Even lijkt het erop dat we in Melbourne ook nog eens in hetzelfde hotel zitten, maar er blijken in het centrum van de stad twee IBIS-hotels te zijn. Zij gaan naar de ene, ik naar de andere.

En dan is de lange reis in Australië bijna voorbij. Nog twee dagen in Melbourne heb ik in het vooruitzicht, voordat de reis helemaal voorbij is, maar daarover meer in mijn volgende verhaal.

Tot slot:

Het bekijken waard: Een fragment uit de BBC-documentaireserie “Tropic Of Capricorn” waarin de Aboriginal-elder Vince, die ons rondleidde bij Uluru, vertelt over de slechte situatie waarin de Aborigials rond Alice Springs leven:
Deel 1 (vanaf 8:18) en Deel 2




Melbourne (deel 1)

Datum: 26 november 2015
Plaats: Melbourne
Het weer: van alles
Totaal gevlogen: 19.200 km
Totaal gereden: 6.882 km
Totaal aantal keren de ruitenwisser aangezet in plaats van de richtingaanwijzer: ik ben de tel kwijtgeraakt

Ballarat, dinsdagochtend 24 november, even na tien uur: de laatste echte etappe van mijn campertrip door Australië begint. Een ritje van een goed uur. Op een kilometer of 60 afstand is in de verte de skyline van Melbourne al te zien. MELBOURNE !!!! De Australiërs spreken het uit als “Melbuhn”. Al toen ik in Cairns was hoorde ik van iemand dat het een stad is waar het qua weer alle kanten op kan. En inderdaad:

  • dinsdag: volop zon en 27 graden
  • woensdag: bewolkt, 34 graden en een keiharde wind (kracht 6, met uitschieters die nog harder zijn)
  • donderdag: licht bewolkt en 17 graden

Op die dinsdagochtend zet ik mijn bus neer op de camping Ashley Gardens Holiday Village, in een buitenwijk aan de westkant van de stad. Een uurtje later zit ik in de stadsbus naar het centrum van de stad en stap ik uit bij een halte op een brug over de Yarra River, die dwars door downtown Melbourne stroomt. En daar valt me meteen al een verschil met Sydney op. Ook hier rijden veel auto's, maar fietsers en voetgangers hebben hier veel meer de ruimte dan in autostad Sydney. Nog mooier hier is dat het openbaar vervoer in het centrum van Melbourne gratis is.

Via “Southbank”, het zakencentrum van de stad op de zuidelijke oever van de Yarra River, loop ik naar Federation Square. Ook hier zie je weer, net als in Brisbane en Sydney, die unieke mix van oude en nieuwe gebouwen naast elkaar. Moderne kunst op de Southbank, met op de achtergrond oude gebouwen als Flinders Street Station (gebouwd in 1900) en Saint Pauls Cathedral (gebouwd in 1891) tussen blinkende wolkenkrabbers. De gebouwen op Federation Square zelf zijn met hun hoekige design wel het toppunt van moderne architectuur. En Federation Square (kortweg Fed-Square) is echt het centrale ontmoetingspunt van de stad, met gratis live muziek op een podium, gratis museums rond het plein, gratis WIFI op het hele plein en met, niet te vergeten, een grote kerstboom van LEGO. Dat laatste blijft nog steeds een vreemde gewaarwording. Het is volop zomers weer, terwijl het over een maand toch echt Kerstmis is.

Flinders Street Station

Fed-Square en Saint Pauls Cathedral

Van Fed-Square loop ik via het Arts Centre (met de bijzondere, spitse toren van metaal) en de groene Queen Victoria Gardens naar de Eureka Tower. Met 297 meter hoog is dit het op één na hoogste gebouw van Australië. Alleen een wolkenkrabber in Surfers Paradise is met 322 meter een stuk hoger, maar die speelt vals omdat daarin een spits van meer dan 50 meter lang is meegeteld. Als je die spits niet meetelt is de Eureka Tower niet alleen het hoogste gebouw van Australië, maar ook het hoogste gebouw van het zuidelijk halfrond.

De Eureka Tower

Op de begane grond stap ik in lift die binnen 45 seconden naar de 88ste verdieping zoeft. Daar, op 282 meter hoogte, vind je het observation deck van de Eureka Tower. Het is super mooi weer, dus het uitzicht is fantastisch. De hele 88ste verdieping hoort bij het observation deck, dus je kunt rondom kijken. Het grootste deel is achter glas, maar op een klein stuk is aan de buitenzijde van het gebouw een balkon gemaakt. Wel een beetje winderig daar, zo hoog boven de grond, maar veel beter om mooie foto's te maken. Een ander onderdeel van de beleving op het observation deck is “The Edge”: een glazen kubus waar je in kunt staan en dat vervolgens een meter of drie het gebouw uit schuift. De vloer bestaat eerst uit matglas, maar vanaf het moment dat de kubus het verst uit de toren geschoven is, klinkt er uit de speakers heel hard het geluid van brekend glas, en verandert het matglas onder je voeten in helder glas. Ach ja, een toerist moet ook vermaakt worden.... Maar goed, vervolgens kun je in de kubus een paar minuten alle kanten op kijken. Dus ook 282 meter recht naar beneden. Wel leuk, maar die hele show eromheen met het geluid van rinkelend glas en het laten maken van professionele foto's (die je later bij de uitgang voor grof geld kunt kopen) maken het dan weer een overdreven toeristische bedoening. Ik heb er ieder geval al wel een armbandje met de tekst “I survived The Edge” mee verdiend... Maar alles bij elkaar heb ik me wel vermaakt in de Eureka Tower. Ik ben dik twee uur boven geweest.

EĂ©n van de leukere selfies, 282 meter hoog

Albert Park, met rond het meer het Formule 1 circuit van Melbourne. Daarachter het kustplaatsje St Kilda

Downtown Melbourne, met in het midden Federation Square en linksonder Flinders Street Station. Rechts in het blauw de tennisvelden van de Australian Open

Government House

Vanaf het observation deck van de Eureka Tower had ik al gezien dat er langs de oever van de Yarra, achter Fed-Square, een festival aan de gang is. Vanaf de grote hoogte waren de podia en feesttenten goed te zien. Dus eenmaal terug op de begane grond ga ik die kant op. Daar aangekomen blijkt het te gaan om een food festival. Dat komt mooi uit, want het is zo langzamerhand etenstijd. De geuren van oosterse kruiden, Italiaanse pasta's en Zuid-Amerikaanse lappen vlees op de grill, komen je van alle kanten tegemoet. Er heerst een gezellige drukte. Het lijkt wel of half Melbourne in de rij staat bij de tenten en foodtrucks.

Op een gegeven moment kom ik langs een foodtruck met Indonesische gerechten. Jaaah! Een bak nasi met babi pangang of iets dergelijks. Dáár heb ik zin in. Dat heb ik meer dan al 6 weken niet meer gegeten. Eenmaal aan de beurt wijs ik de “beef dish” aan en vertel tegelijk dat ik graag de daging sapi wil. Ik zie de verbazing in de ogen van het Aziatische meisje in de foodtruck. Ik ben blijkbaar de eerste klant die het Indonesische woord voor rundvlees kent.

De volgende dag, woensdag, is in alle opzichten een rare dag. Zoals ik eerder al zei vooral qua weer. Het is bewolkt, maar vies benauwd warm en er staat een keiharde wind. En het is een rare dag omdat het de laatste volledige dag is dat ik de camper heb. De dag staat dus in het teken van schoonmaken, de was doen en opruimen.

Dat opruimen is wel iets aparts. Aan het begin van de campertrip in Cairns heb ik allerlei spullen gekocht die ik nodig had of misschien nodig zou hebben, maar die ik niet vanuit Nederland kon meenemen: busjes met peper / zout / kruiden / koffie / suiker, een jerry-can voor extra benzine, een bus motorolie, plastic bakjes om kleine losse spulletjes in op te bergen of om left-overs van eten in te bewaren, een snorkel-set, een fles wasmiddel, enzovoorts. Je kan het zo gek niet bedenken, of je moet het kopen aan het begin van zo'n trip.

Maar aan het eind van zo'n trip moet je er ook weer van af, want meenemen naar huis is geen optie. En dan is een camping in een grote stad als Melbourne natuurlijk typisch zo'n plek waar toeristen die van ver komen, aan hun campertrip beginnen of hun campertrip beëindigen. Je begrijpt het: er wordt flink geruild en weggegeven. Dus nog geen 10 minuten nadat ik mijn jerry-can voor benzine en busje motorolie heb weggegeven aan mijn buren, komt er een Duits stelletje bij mij langs met de vraag of ik iets zie in hun fles koelvloeistof, want ze gaan morgen naar huis en kunnen het niet meenemen. Ik vertel ze dat het ook mijn laatste dag met de camper is, maar dat mijn buren misschien wel interesse hebben.

En zo gaat het ook met de rest van de spullen. Nadat ik mijn laatste wasje in de wasmachine heb gedaan, laat ik de fles wasmiddel achter in het washok. En de snorkel-set, de plastic bakjes, de busjes met peper / zout / kruiden / koffie / suiker, en andere etenswaren die ik over heb, laat ik (zoals anderen voor mij ook al gedaan hebben) achter in de camp-kitchen. Mét een briefje erbij waarop ik heb geschreven dat ik het niet mee naar huis kan nemen en dat iedereen ervan kan gebruiken wat hij of zij wil. Later op de middag zie ik een Australische jongen van een jaar of 12 met mijn snorkel-set voorbij rennen: “Mom, look what I found in the camp-kitchen!! The note on it says I may take it!!” Aan de oude auto en oude tent te zien, heeft de familie van de jongen het niet zo breed, dus fijn om te zien dat de jongen zo blij is met de snorkel-set. Het maakt mij ook blij.

Aan het eind van de middag is mijn camper schoongemaakt en opgeruimd en is mijn wasgoed alweer droog. Ideaal daarvoor, die 34 graden en windkracht 6! Dus ook mijn kleren kan ik meteen in mijn rugzak doen. Daarna ga ik met de camper weer Melbourne in, richting de pier bij het strand van St. Kilda. Ik heb gelezen dat daar elke avond kleine pinguins aan land komen om te nestelen in holletjes in de pier. De rit ernaartoe plan ik via een leuke tussenstop: het Formule 1 circuit van Melbourne. Dat is normaal een openbare weg in het Albert Park, gelegen tussen downtown Melbourne en St. Kilda. En ik kan natuurlijk niet naar huis zonder dat ik met de camper een rondje over het circuit heb gereden. Een foto van mijn camper bij de finish-lijn van het circuit is de symbolische finish van mijn campertrip langs de Australische oostkust. Bijna 7.000 kilometer in 6 weken. Ongelooflijk!

Even later ben ik aan het strand van St. Kilda, maar dat is geen doen. Die windkracht 6 zorgt ervoor dat ik na een paar minuten al het halve strand in mijn haren en oren heb. Ik laat de pinguins maar voor wat ze zijn. Terug naar de camping en een restaurantje zoeken om wat te eten.

Donderdagochtend. Ik moet de camper om 14:00 uur inleveren, dus ik heb nog even de tijd. Laatste spullen inpakken en daarna rij ik de camping af. Nog één bestemming heb ik gepland: Organ Pipes National Park, gelegen op pakweg een kwartier rijden ten westen van het depot waar ik de camper moet inleveren. Een klein en onbekend nationaal park, maar zeker de moeite waard. Prachtige zuilen van gestold bazalt, die inderdaad lijken op orgelpijpen. Ik loop er een uurtje rond. Daarna start ik voor de laatste keer mijn campertje om hem te gaan inleveren. En toeval of niet, precies als ik de allerlaatste kilometers richting het camperverhuurbedrijf rij, draait de shuffle van mijn i-pod 'Good Riddance' van Green Day. “I hope you had the time of your life”, zingt de zanger. Dat heb ik absoluut gehad!!! Het waren zes geweldige weken!

Eenmaal op het depot van de camperverhuurder is het papierwerk gauw geregeld. Alles is in orde. En dat was het dan... De campertrip is voorbij... Het voelt raar om de camper niet meer te hebben. Ondanks het feit dat je het campertje bijna elke avond in een andere plaats parkeert, is het in die zes weken tijd toch je eigen vertrouwde stekje geworden, waar alle spullen die je bij je hebt een eigen plekje hebben gekregen. En dan ineens heb je dat vertrouwde stekje niet meer en sta je, met al je spullen verdeeld over drie rugzakken en wat losse plastic tasjes, langs de kant van de weg te wachten op een taxi die je naar een hotel moet brengen.

Daarom ook ben ik nu blij dat dit ook niet meteen het einde van de vakantie is, maar dat ik nog een klein weekje in de woestijn rond Alice Springs en aansluitend een paar dagen in Melbourne in het vooruitzicht heb. Als ik dat niet zou hebben, zou het helemaal een grote overgang zijn: na zes weken je vertrouwde camper inleveren en dan bijna linea recta naar het vliegveld gaan om naar huis te vliegen. Blij dus dat ik nog een week lang een soort tweede vakantie heb, voordat ik naar huis ga.

Maar nu eerst nog een avondje Melbourne. Mijn hotel ligt aan de rand van het centrum van de stad. In mijn hotelkamer begin ik met het herverdelen van de inhoud van mijn rugzakken, want tijdens de tour rond Alice Springs mag ik maar een beperkt aantal kilo's bagage meenemen. De bagage die ik niet mee kan nemen mag ik achterlaten in het hotel, want na het weekje Alice Springs kom ik weer terug in dit hotel.

Vervolgens ga ik de stad weer in. Eerst langs een ouder deel van de stad, waar ook weer huizen staan met mooie gietijzeren balustrades, net als in Sydney. En die mix van oude en nieuwe gebouwen blijf ik ook bijzonder vinden. Op steenworp afstand van bijvoorbeeld het oude badhuis (uit 1903) en het Royal Exhibiton Building (uit 1880), vind je moderne flatgebouwen van nog geen twee jaar oud. Het mooiste voorbeeld daarvan is de William Barak Building. De apart vormgegeven balkons van het 85 meter hoge gebouw vormen samen het gezicht van de invloedrijke Aboriginal William Barak. Een heel mooi staaltje moderne architectuur.

Het oude badhuis

Royal Exhibition Building

Het William Barak Building

Dan is het zo langzamerhand wel weer etenstijd. Veel Melburnians zijn van Griekse afkomst, dus een Grieks restaurantje is gauw gevonden. Daarna bijtijds terug naar het hotel om te gaan slapen, want morgenochtend moet ik vroeg richting Melbourne Tullamarine Airport voor mijn vlucht naar Alice Springs.

Tower Hill Wildlife Reserve en Grampians National Park

Datum: 23 november 2015
Plaats: Ballarat
Het weer: zonnig en 25 graden
Totaal gevlogen: 19.200 km
Totaal gereden: 6.703 km
Totaal aantal keren de ruitenwisser aangezet in plaats van de richtingaanwijzer: 58

Na drie dagen Great Ocean Road ben ik op zondagavond in Warrnambool aangekomen. En dan is er natuurlijk weer een vast ritueel: camping zoeken. De eerste camping die in mijn (een paar jaar oude) campinggids staat, blijkt weer eens geen camping meer te zijn. Alleen een motel. Op de tweede camping kan ik wel terecht.

De eigenaar van de camping vraagt me wat mijn plannen voor de komende dagen zijn. Ik vertel hem dat ik de volgende ochtend naar de Tower Hill Wildlife Reserve wil gaan, en daarna naar Melbourne wil rijden. Tower Hill is volgens hem inderdaad de moeite waard, maar verbaasd vraagt hij waarom ik niet ook naar de Grampians ga. Van het Grampians National Park had ik in de reisgidsen wel gezien dat het een ontzettend mooi bergachtig gebied is, maar het is volgens mij te ver omrijden om ook daar nog heen te gaan. Dan zou ik enkele dagen langer mijn camper moeten hebben. En de camper moet ik toch echt over een paar dagen al inleveren. De campingeigenaar vindt echter dat ik er echt naartoe moet gaan. “Je bent er nu al zo dichtbij. Je bent echt gek als je morgen niet naar de Grampians gaat!” Op een kaart wijst hij de weg aan: “Als je vanuit de Tower Hill Wildlife Reserve deze route neemt, heb je een weg die niet door dorpjes gaat en kun je binnen anderhalf à twee uur bij de Grampians zijn. En als je dan overnacht in Ballarat, hoef je de volgende ochtend nog maar een uur te rijden naar Melbourne.” Klinkt als een goed plan.

Maar op maandagochtend dus eerst naar het Tower Hill Wildlife Reserve, vlakbij Warrnambool. Het zijn een groep oude vulkaankraters waarin een uniek natuurgebied is ontstaan. DĂ© plek om kangaroos, wallabies, koala's en andere dieren te zien... Maar niet op maandagochtend. Waarschijnlijk hebben alle dieren een druk weekend gehad en liggen ze nu nog uit te brakken. En inderdaad, even later de bevestiging. Deze kikker ligt er nog laveloos bij:

Ik zie nog wel een aantal emoes, maar verder valt het qua hoeveelheid dieren nogal tegen. En de vulkaankraters. Ja, daar heb ik er door de jaren heen ook al genoeg van gezien in bijvoorbeeld de Eifel, het Massif Central en op de Canarische Eilanden. Een beetje jammer. Op zich leuk om er geweest te zijn, maar ik had er iets meer van verwacht.

Dus gauw door naar het Grampians National Park, 150 km pal naar het noorden rijden vanaf Tower Hill. En de campingeigenaar had gelijk. Over de wegen die hij me aangewezen had, kun je lekker doorrijden en al snel zie ik de Grampians in de verte opdoemen. Bergen met steile hellingen en scherpe pieken. En het weer wordt ook steeds mooier. Was het aan de kust nog bewolkt en een graad of 18, in de Grampians schijnt volop de zon en is het alweer 25 graden. Op een gegeven moment rij ik tussen de bergruggen door, over verlaten rechte wegen met aan weerszijden alleen maar bomen. En ik moet ook weer slingeren tussen de aangereden dode kangaroos die links en rechts op de weg liggen. Het doet me denken aan de lange ritten door de outback van Queensland, nu alweer vier weken geleden.

Bij het bezoekerscentrum van het Grampians National Park, in het plaatsje Halls Gap, vraag ik wat informatie over plekken die ik het beste kan bezoeken in de paar uurtjes die ik maar heb. De dame van het bezoekerscentrum geeft me een kaartje mee met routes naar enkele mooie uitzichtspunten.

En inderdaad. De Grampians zijn een prachtig gebied. Zo mooi zelfs dat ik er eigenlijk spijt van begin te krijgen dat ik 's ochtends eerst nog naar Tower Hill was gegaan, en niet meteen naar de Grampians. Maar hoe dan ook, na de kleine tegenvaller van het Tower Hill Wildlife Reserve, maken de Grampians alles weer goed. Ik blijf er zo lang mogelijk, maar tegen zes uur moet ik toch echt richting Ballarat gaan rijden. Daar kom ik om kwart voor acht aan, net op tijd om nog een plekje op een camping te krijgen. Morgenochtend nog een uurtje rijden, en dan ben ik in Melbourne!!

The Great Ocean Road

Ik ben alweer ruim een week terug in Nederland, en in de laatste weken van mijn vakantie had ik nauwelijks tijd om mijn weblog bij te houden. Maar ik heb nog heel veel foto's en verhalen op de plank liggen, dus mijn weblog zal ik de komende tijd nog regelmatig bijwerken. Hier weer een update:

Datum: 22 november 2015
Plaats: Warrnambool (waar de Great Ocean Road eindigt)
Het weer: wisselvallig en een graad of 17
Totaal gevlogen: 19.200 km (ja ja, er is 50 km bijgekomen)
Totaal gereden: 6.334 km
Totaal aantal keren de ruitenwisser aangezet in plaats van de richtingaanwijzer: 53

Op vrijdag rij ik vanaf de camping bij de Wilsons Prom richting de Great Ocean Road. Onderweg kom ik door de stad Geelong, waar een neef en aangetrouwde nicht van mij in de jaren '90 een tijd gewoond hebben. Ik maak er een rondje door het stadscentrum en rij vervolgens naar het huis waar ze woonden om er wat foto's te maken, zodat ze kunnen zien hoe hun oude huis en straat er nu uitzien.

Daarna gaat het via Bells Beach, dé surfspot van Australië, door naar de kustplaats Lorne. Bells Beach heeft normaal gesproken de hoogste golven van Australië, maar vandaag niet. Iets verderop begint dan echt de Great Ocean Road, bij de “Memorial Arch”. De Great Ocean Road is tussen 1919 en 1932 aangelegd door veteranen van de Eerste Wereldoorlog, als een soort werkverschaffings-project voor teruggekomen soldaten. In zekere zin wordt de Great Ocean Road nu gezien als het grootste oorlogsmonument ter wereld. De Great Ocean Road is 244 km lang en loopt van Torquay (vlakbij Geelong) naar Warrnambool. Maar het stuk tussen de Memorial Arch en de plaats Apollo Bay is het bijzondere deel van de weg, dat met bloed, zweet en tranen door de oud-soldaten is uitgehakt in de bergen en kliffen langs de kust. En ik moet zeggen, het is ook wel het mooiste stuk van de Great Ocean Road.

Je kunt wel zien waar de wind vaak vandaan komt

Bells Beach

De Memorial Arch

Langs dit stuk van de Great Ocean Road zijn genoeg kleine parkeerterreintjes om korte fotostops te maken. Na één zo'n stopje draai ik weer de weg op.... en krijg na een meter of 50 in de gaten dat ik aan de rechterkant van de weg rij. De auto die me tegemoet komt heeft het gelukkig ook in de gaten en remt al af, zodat ik nog ruim de tijd heb om maar weer aan de linkerkant van de weg te gaan rijden. Maar wat stom eigenlijk. Ik heb de camper al ruim 5 weken en heb er al zo'n 6000 kilometer mee gereden, zonder ook maar één keer die fout gemaakt te hebben. En nu gebeurt het me dan toch een keer, dat ik aan de (voor de Australiërs) verkeerde kant van de weg aan het rijden ben.

En dat terwijl het barst van deze bordjes

Even voorbij Lorne overnacht ik op het Cumberland River Tourist Park, Ă©Ă©n van de mooist gelegen campings die ik tijdens de vakantie heb gehad. Diep in een dal met hoge rotswanden. Alleen een beetje jammer dat ik zo'n beetje het slechtste plekje op de camping krijg. Het is vrijdag en het is er druk. Veel families en vriendengroepen beginnen er aan een weekend met BBQ en bier. Vanaf de camping loop je zo verder het dal van de Cumberland River in, dus daar begin ik mijn zaterdagochtend mee. Daarna rij ik terug naar Lorne, een leuk kustplaatsje. Vanuit Lorne is het een minuut of 10 rijden naar de Erskine Falls. Eerst hoog de heuvels in, en daarna via een smalle zijweg steil naar beneden een zijdalletje in, waar het water van de Erskine Falls 30 meter de diepte in stort.

De camping Cumberland River Tourist Park

Nog een keer de camping

Erskine Falls

Daarna volg ik de Great Ocean Road verder in westelijke richting, via Lorne en Apollo Bay. Zoals gezegd het mooiste stuk van de route, met het verkeersbord “pas op, bochtige weg” en bijbehorend onderbord “de komende 60 km”. Dat zie je ook niet vaak. 60 Kilometer lang slingert de weg van links naar rechts langs de kustlijn. Voorbij Apollo Bay verlaat de weg de kust en gaat de route door het bos van het “Great Otway National Park”. “Great Koala National Park” zou ook een goede naam zijn, want nergens anders in Australië zijn zo veel in het wild levende koala's te spotten als hier. Her en der staan er dan ook auto's met knipperlichten aan langs de weg, en zijn mensen uitgestapt om de koala's te fotograferen. En helaas zijn er dan ook van die mafketels bij die echt op de meest onmogelijke plaatsen hun auto neerzetten om koala's te kijken, zoals midden in een blinde bocht..... Een auto die een stuk voor me rijdt moet hard in de remmen om er niet bovenop te knallen! Ik ga niet bij elke koala langs de weg stilstaan, maar als ik één keer bij geparkeerde auto's zie dat er een moeder-koala met een jong op haar rug in de boom zit, zet ik toch ook mijn busje even aan de kant. Op een veilige plek natuurlijk, dat wel.

In het “Great Otway National Park” pak ik ook de zijweg naar de vuurtoren van Cape Otway. Eén van de belangrijkste vuurtorens van Australië, want dit was vaak het eerste stukje vasteland van Australië dat mensen, die per schip van Engeland naar Australië reisden, te zien kregen. Via Zuid-Afrika voeren schepen in een rechte lijn pal naar het oosten, en kwamen dan bij Cape Otway uit. Als je Cape Otway bereikt had, wist je dat je het gevaarlijkste deel van de zeereis naar Australië achter de rug had, en dat je een paar dagen later in Melbourne zou zijn. En sinds de vuurtoren ook werd voorzien van een telegraaf-station, kon ook naar Melbourne worden doorgeseind welk schip langs Cape Otway gevaren was, zodat men in Melbourne dus wist welk schip in aantocht was.

De vuurtoren van Cape Otway, uit 1848

Vanaf Cape Otway is het nog een kilometer of 70 rijden naar Princetown, waar ik op de camping overnacht. En Princetown is weer zo'n typisch, miniscuul klein dorpje met een pub, een hostel, een winkeltje en een tankstationnetje. De camping is ook bijzonder: het receptie-gebouw is een... oude caravan. Het dorpje en de camping geven me hetzelfde gevoel als in Daintree Village, dat je hier in het echte authentieke Australië bent.

De receptie van de camping
Smile

Zoekplaatje met kangaroos: het zijn er 15

Het mooiste stuk weg van de Great Ocean Road heb ik op vrijdag en zaterdag gereden. Het mooiste stuk kust van de Great Ocean Road ligt echter ten westen van Princetown. Daar vind je onder andere de 12 Apostles, de Loch Ard Gorge en de Bay Of Islands, langs het gedeelte van de kust dat ook wel “Shipwreck Coast” wordt genoemd. Op zondagochtend rij ik van de camping naar de helikopter-haven bij de 12 Apostles. Ik vraag of er een mogelijkheid is om een rondvlucht te maken. Dat kan uiteraard, maar minimaal met twee personen. Alleen kan natuurlijk ook, als je dubbel betaalt. De dame op het kantoor van de heli-haven geeft aan dat ik mijn telefoonnummer kan achterlaten, en als er dan later op de dag iemand komt die ook alleen is, zal ze me bellen zodat ik dan samen met die andere persoon kan vliegen.

Prima oplossing, want vlakbij de heli-haven is op de grond ook genoeg moois van de kliffen te zien bij de 12 Apostles en de Loch Ard Gorge. De 12 Apostles zijn rotsen die vroeger aan het vasteland vastzaten, maar nu los in zee staan. En “12 Apostles” is een mooie naam die eraan gegeven is om toeristen te trekken. Het zijn in werkelijkheid nooit 12 rotspilaren geweest, maar 9. Nadat er eentje in 2005 instortte, zijn er nu nog 8 over. De Loch Ard Gorge is een strandje in een kloof aan de kust, die is vernoemd naar het zeilschip “Loch Ard”. De Loch Ard is in 1878 vergaan, het wrak van het schip ligt hier vlakbij onder water, naast Mutton Bird Island. Slechts 2 van de 54 opvarenden overleefden de scheepsramp. Zij wisten op het strandje van wat nu Loch Ard Gorge is, het vasteland te bereiken.

De 12 Apostles

De 12 Apostles

De 12 Apostles

De 12 Apostles

Loch Ard Gorge

Loch Ard Gorge

Terwijl ik bij de Loch Ard Gorge ben, pakweg 2 uur nadat ik bij de heli-haven was, word ik gebeld dat er iemand anders staat die ook alleen is. Ik zeg dat ik er binnen 20 minuten kan zijn (het is zo'n 4 kilometer rijden vanaf de plek waar ik op dat moment ben), en dat is prima. Dus ongeveer een half uur nadat ik gebeld werd hang ik al in de lucht. De medepassagier is Cathryn, een vrouw van een jaar of 30. Ze komt uit Amerika en is hier op reis samen met haar tante en nicht. Ook Amerikanen, maar zij hebben een aantal jaren in Melbourne gewoond.

De rondvlucht is echt fantastisch. 25 minuten, waarin we ook zo'n 25 km heen en 25 km terug langs de kust vliegen. Geweldig uitzicht over de mooie grillige kust van het “Port Campbell National Park” bij de 12 Apostles, de Loch Ard Gorge, London Bridge, de Bay Of Islands en meer.

Links van het midden het strandje van Loch Ard Gorge

Mutton Bird Island. Ergens midden op de foto moet het wrak van de Loch Ard onder water liggen

En een filmpje van de helikopter-vlucht: https://www.youtube.com/watch?v=n1QdXfhnkZE

Eenmaal terug op de grond een leuk moment, als Cathryn er achter komt dat ik een Nederlander ben. Ze vertelt het aan haar tante en nicht, waarna tante naar me toe komt en in verbazingwekkend goed Nederlands vraagt waar ik precies vandaan kom. De tante is zelf in Amerika geboren, maar haar ouders komen uit Zwijndrecht, vertelt ze.

Daarna ga ik nog even terug naar de Loch Ard Gorge en neem een kijkje bij de “Tunnel”, waar het zeewater zich deels ondergronds al een weg van 200 meter landinwaarts heeft gebaand, en bij Mutton Bird Island. Daar zijn de golven al zo hoog dat je meteen begrijpt waarom de kracht van golven zo'n grillige kust kan maken.

Verder in westelijke richting, bij de London Bridge en bij The Arch, zijn de golven nog groter. Echt meters hoog. Gaaf om te zien. Bij sommige golven die tegen de kust klappen, spat het water zo hoog dat het tot boven de kliffen uit komt. En die kliffen zijn toch echt 50 meter hoog!

The Arch

London Bridge. Het stuk in het midden van de foto is in 1990 ingestort.

En dan loopt het alweer tegen de avond. Terwijl er weer wat buitjes beginnen te vallen, maak ik nog Ă©Ă©n korte fotostop bij de Bay Of Islands, en daarna rij ik de laatste 50 kilometer naar Warrnambool. Drie dagen Great Ocean Road: vrijdag was leuk, zaterdag was leuker en zondag was echt weer een topdag!

Bay Of Islands

Wilsons Promontory National Park

Datum: 19 november 2015
Plaats: Wilsons Promontory National Park
Het weer: wisselvallig en een graad of 17
Totaal gevlogen: 19.150 km
Totaal gereden: 5.697 km
Totaal aantal keren de ruitenwisser aangezet in plaats van de richtingaanwijzer: 46

De kilometers blijven nu hard oplopen. En ik heb weer iets in mijn vooraf geplande route veranderd. Ik wilde eigenlijk in twee dagen vanuit Lakes Entrace via Gippsland naar Phillip Island rijden. Maar ik kwam erachter dat in het weekend dat ik op Phillip Island zou aankomen, races van de V8-supercars op het circuit van het eiland worden gereden. En nou leek het me, raceliefhebber als ik ben, natuurlijk wel gaaf om naar de races te gaan. Maar ik had een paar weken geleden op een camping toevallig iemand gesproken die elk jaar naar die race gaat. Hij vertelde dat het in het race-weekend erg druk is op Phillip Island, met files voor de brug naar het eiland en hoge prijzen voor campings die vaak al vooraf volgeboekt zijn.

Niet echt moeite waard voor wat dan een middagje en een ochtendje Phillip Island zou worden. Dus ik heb mijn route aangepast en sla Gippsland en Phillip Island over. In plaats daarvan ga naar Wilsons Promontary National Park, min of meer halverwege Gippsland en Phillips Island. En dan heb ik daarna een dag langer de tijd om de Great Ocean Road te rijden.

Wilsons Promontory National Park, kortweg “The Prom”, is het meest zuidelijk gelegen stuk vasteland van Australië en moet volgens de reisgidsen die ik heb heel mooi zijn. Het mooiste stukje van Victoria zelfs. En volgens de reisgidsen lijkt het landschap er een beetje op het landschap in Tasmanië. Dus voor iedereen die niet naar Tasmanië gaat, is een bezoekje aan Wilsons Prom een “must do”.

Na een paar uur slingeren met harde zijwind, want daar houdt een smal en hoog HiTop-campertje niet van, kom ik er aan. En het is inderdaad een prachtig gebied. Het doet me een beetje denken aan Noorwegen en Ierland (en laat dat nou net twee van mijn favoriete vakantielanden zijn). Mooi dus. Bij het bezoekerscentrum haal ik wat informatie over hiking trails. Eentje gaat vlakbij naar de top van Mount Oberon, waar je een 360 graden uitzicht over The Prom hebt. Dus pakweg een half uur later ben ik onderweg naar boven. Een mooie trail tussen de boomvarens met leuke doorkijkjes. Maar als ik vlak onder de top ben, trekt de lucht helemaal dicht en op de top is het uitzicht hetzelfde als bij de “Best Of All Lookout” in Springbrook N.P.: Niks! Helaas!

Eenmaal terug beneden is er toch wel weer wat blauwe lucht te zien. Ik rij langs kleine strandjes. “Squeaky Beach” en “Whiskey Beach” waarop bijzondere rode, afgeronde, granieten rotsen liggen. Een mooi contrast met het witte strand, de groene planten en de blauwe lucht en zee.

Het is al rond 19:30 als ik terug rij naar de camping, waar ik 's middags op de heenweg naar Wilsons Prom alvast een plekje geclaimd heb. Dat is in het laatste uurtje voor zonsondergang, de tijd waarin veel dieren tevoorschijn komen. En inderdaad, in de berm zie ik een paar wombats. De eerste keer dat ik ze in het wild zie. Uiteraard ook veel wallabies en kangaroos. En zo maak ik Ă©Ă©n van de mooiste foto's van de hele vakantie:

En dat was dan alweer Wilsons Promontory N.P. Eigenlijk te kort, want op Wilsons Prom kun je wel een paar dagen zoet zijn. Ik heb nog even overwogen om een dagje Wilsons Prom eraan vast te plakken. Maar omdat de weersvoorspellingen voor de volgende dag heel slecht, heb ik niet zo'n zin om buiten in de regen te lopen. Dan kan ik beter warm en droog in mijn camper de lange rit van dik 350 kilometer naar de Great Ocean Road rijden. Dus dat is mijn volgende bestemming.

Great Alpine Road en Lakes Entrance

Datum: 18 november 2015
Plaats: Lakes Entrance
Het weer: overwegend zonnig en de ene dag 20 graden, de andere dag 28 graden
Totaal gevlogen: 19.150 km
Totaal gereden: 5.333 km
Totaal aantal keren de ruitenwisser aangezet in plaats van de richtingaanwijzer: 42

900 Kilometer in drie dagen. Het gaat nu weer hard met de afstanden die ik rij. Zoals ik in mijn vorige bericht al schreef heb ik de eerste 500 daarvan in één middag gereden, de rit van Kiama naar Albury. Albury ligt zo'n 200 kilometer van de kust en als ik daar aankom is het weer volop zomer. Strakblauwe lucht, tegen de 30 graden. De volgende ochtend vertrek bijtijds. Als een duif maak ik eerst een rondje in de vertrekplaats voordat ik echt aan de volgende rit begin. Albury heeft een mooi oud stationsgebouw. Het was in het verleden ook een belangrijk overstapstation voor mensen die met de trein van Melbourne naar Sydney (of andersom) reisden. Het perron van het station is één van de langste van Australië.

Daarna begin ik weer echt aan de rit die me naar de kust brengt. Een bijzondere rit, wat dit wordt letterlijk het hoogste punt van mijn trip door Australië: de Great Alpine Road. Een weg die is aangelegd over de bergen van de Australian Alps / Victorian Alps. Het eerste stuk van de route leidt door de “Kiewa Valley”. Een groen gebied met weides en bossen op heuvels en kleine bergen. Het landschap doet me een beetje denken aan de Allgau in het zuiden van Duitsland, tegen de Oostenrijkse grens.

Bij het dorpje Tawonga stop ik op een plek waar je een mooi uitzicht hebt op Mount Bogong, met 1986 meter de hoogste berg van de staat Victoria. Daar krijg ik in de gaten dat ik wat branderige ogen heb, en ook al een paar keer flink heb moeten niezen. Ik ga hier toch ook geen hooikoorts krijgen? Het lijkt er wel op... Het is hier voorjaar en de vegetatie doet een beetje Europees aan, dus het zou goed kunnen.

Vanuit Tawonga neem ik de zijweg richting de plaats Bright. De weg begint al flink te slingeren, maar vanaf Bright zit je echt op de Great Alpine Road en gaat de weg via scherpe bochten en steile hellingen snel omhoog. Bordjes langs de weg geven her en der de hoogte aan: 970 meter, 1040, 1190, 1250, 1380. Hoe hoger je komt, hoe kleiner en hoe kaler de bomen worden. Op een gegeven moment kom je zelfs boven de boomgrens. Toch wel bijzonder om dat te zien in een land dat je vooral associeert met woestijnen, regenwouden en stranden waar gesurfd wordt. Wat dat betreft is het echt bizar om te beseffen in hoeveel verschillende landschappen ik hier in korte tijd ben. Eind oktober was ik nog in het tropisch regenwoud en in de savanne, begin december ga ik naar de woestijn en nu ben ik boven de boomgrens in de bergen. Je moet echter geen berglandschap zoals in Oostenrijk en Zwitserland verwachten. Geen kale grijze bergtoppen met scherpe pieken. Zo hoog zijn de bergen eenvoudigweg niet. De Australian Alps zijn een heel oud gebergte. De hoge pieken zijn al lang weggeërodeerd. Nu zijn er bergen met afgeronde toppen overgebleven, maar hoog genoeg om 's winters bedekt te zijn met een dik pak sneeuw.

Even voor het ski-dorpje Hotham Heights bereik je het hoogste punt van de Great Alpine Road: 1845 meter. Dat wordt natuurlijk op foto vastgelegd. Daarna begint de weg alweer te dalen en rij je door Hotham Heights. 's Winters één van de belangrijkste ski-dorpen van Australië, maar nu in de zomer is het er uitgestorven en ziet het er eigenlijk foeilelijk uit. Geen leuk Oostenrijks aandoend ski-dorpje, maar een verzameling betonnen appartementencomplexen met asfalt ertussen.

En was de weg naar boven nog echt een smal bergweggetje met scherpe bochten, de andere kant naar beneden is bijna een racebaan. Een brede weg met lange flauwe bochten waar je met dik 100 per uur naar beneden mag en kan denderen, zelfs met een HiTop camper. Na een klein uurtje rijden kom ik aan in het dorpje Omeo. Daar overnacht ik op een leuke camping, diep in het dal aan een klein riviertje. 's Avonds kun je er goed merken dat je in bergachtig gebied bent, want het wordt er knap koud.

De volgende ochtend maak ik weer een rondje door het dorp. Het wordt al bijna een gewoonte. Net als wat er te zien is: oud postkantoortje, oud gerechtsgebouwtje, oud bankkantoortje. Allemaal uit de tweede helft van de 19e eeuw. Op bordjes wordt iets over de gebouwen verteld. Het postkantoor was vroeger meer dan wat het nu is. Het was echt de ontmoetingsplaats van het dorp (de kerk en de pub niet meegerekend waarschijnlijk....) en was ook de opstapplaats / overstapplaats voor ritten met een koets. Elke dag rond 18:30 kwam de postkoets langs, waarvoor het halve dorp uitliep om te kijken of er iets voor hem of haar meegebracht was. Dat het postkantoor een belangrijke plek in een dorp was, blijkt ook nu nog wel. In mijn grote HEMA-campinggids bijvoorbeeld, staat van elke camping aangegeven hoe ver die van het postkantoor ligt. Met andere woorden: hoe ver die van het dorpscentrum ligt.

Tijdens etappe twee van de Great Alpine Road rij je niet meer over bergen die zo hoog zijn dat er 's winters geskied kan worden. De weg slingert tussen groene heuvels met weiden en bossen door. En later loopt de weg door een diep dal met hoge rotswanden langs een riviertje, totdat de Great Alpine Road ophoudt en je alleen maar linksaf of rechtsaf kan. Ik ga linksaf, richting Lakes Entrance.

De weg naar Lakes Entrance gaat door een groen en glooiend landschap, waar vooral vee graast. En dan ineens duikt de weg in een bocht steil naar beneden en zie je plotseling weer de oceaan. In de bocht is uiteraard een uitzichtspunt gemaakt en het uitzicht mag er zijn: lichtblauwe lucht, groene bomen, azuurblauw water, gele stranden en duinen. Het zijn de Gippsland Lakes, langgerekte meren die door een duinenrij zijn gescheiden van de zee. Vroeger had de natuur er vrij spel, en kon op de ene plek in de duinen een zeegat ontstaan, terwijl ergens anders een zeegat verzandde. Rond 1890 is er een kanaal gegraven die een permamente verbinding vormt tussen de oceaan en de meren: de Lakes Entrance. De Gippsland Lakes zijn nu een mooi getijdengebied, populair bij sportvissers en vogelliefhebbers. Er zit een grote groep zwarte zwanen in de meren.

De plaats Lakes Entrance is een echte kustplaats, maar het heeft “het” naar mijn idee niet. De boulevard langs het water heet ook hier de Esplanade, net als in Cairns. Maar de Esplanade in Cairns vond ik er toch een stuk strakker uitzien. Hier in Lakes Entrance is het een aaneenschakeling van winkels met lelijke voorpuien, motels, minigolfbanen (waarvan twee naast elkaar een een derde pakweg 100 meter verder...) en betonnen apartementen. Lakes Entrance mist echt het sjieke van Port Douglas, het gemoedelijke van Kiama en het hipp(i)e van Byron Bay. En het is er nog grotendeels uitgestorven maar over een maand of twee, tijdens het hoogtepunt van het zomerseizoen, moet het hier uitpuilen van de toeristen.

De camping, ongeveer een kilometer of twee voorbij het centrum, is dan wel weer een mooie. Ideaal gelegen langs een getijdegeul en op loopafstand van het strand. Ik blijf er twee dagen. Daarna rij ik weer verder, naar Wilsons Promontary National Park, het zuidelijkst gelegen stukje vasteland van Australië.

Kiama (en Parijs)

Datum: 15 november 2015
Plaats: Kiama
Het weer: de ene dag druilerig en een graad of 18, de andere dag zon met wat wolken en een graad of 24
Totaal gevlogen: 19.150 km
Totaal gereden: 4.425 km
Totaal aantal keren de ruitenwisser aangezet in plaats van de richtingaanwijzer: 39

Vanuit de grijze, grauwe, natte Blue Mountains rij ik naar Kiama. Ook onderweg heb ik zo nu en dan flink wat regen of motregen, maar geleidelijk aan wordt het wat droger. De lucht blijft wel grijs. Eenmaal geparkeerd in Kiama begint het weer te regenen. Het VVV-kantoor van Kiama is toevallig dichtbij, dus ik loop daar naar binnen om te schuilen... En om meteen wat plattegronden van de stad en info over campings in de buurt mee te snaaien natuurlijk. Er is WIFI beschikbaar, dus met mijn telefoon ga ik even het internet op om mijn mail te checken en op Facebook te kijken. Op FB zie ik dat sommige mensen berichtjes hebben geplaatst als “Prayer for Paris” en “My thoughts are with Paris” en ik denk meteen “O nee hè, niet weer een terroristische aanslag?” Ik kijk op nu.nl en nos.nl en zie hoe erg het is. Veel erger dan ik vreesde. En het is een beetje een rare tic van me, maar ik ga dan altijd zitten terugrekenen om te bedenken waar ik was of wat ik aan het doen was op het moment dat zoiets gebeurt. In de dertig minuten waarin mijn wekker ging en ik dacht “nee, ik draai me nog een half uurtje om”, werden in Parijs 130 mensen afgeslacht en nog veel meer verminkt omdat... Ja, waarom eigenlijk? Omdat sommige mafketels uit Lichtgetintistan het niet kunnen waarderen dat wij westerlingen op vrijdagavond liever naar een restaurant, rock-concert of voetbalwedstrijd gaan in plaats van naar een moskee?

Kiama is een leuk kustplaatsje, een kilometer of 90 ten zuiden van Sydney, met een oud postkantoortje, een oude brandweerkazerne, een oud gerechtsgebouwtje, een oud stationnetje, karakteristieke hotelletjes en mooie huizen aan steile straten in de heuvels rondom de baaien. Het heeft iets gemoedelijks. Het is er niet zo massatoeristisch zoals in bijvoorbeeld Byron Bay. En ik ben er eigenlijk al uit: mocht ik ooit, om wat voor reden dan ook, verhuizen naar Australië weet ik waar ik wil wonen. In Kiama.

Maar dit is niet de reden dat ik nu naar Kiama gekomen ben. De “blowholes” zijn dat wel. Blowholes, ofwel blaasgaten, ontstaan door golf-erosie. Door de golven zijn er gaten in de rotsen langs de kust ontstaan. En als er nu golven tegen de rotsen slaan, spuit het water met grote kracht uit de gaten. Vorig jaar tijdens mijn vakantie op La Palma had ik ook al blowholes gezien, maar deze hier zijn wel een slagje groter. Het gaat met doffe klappen. BOEF!!. Bij de grootste klappen spuit het water wel een meter of 10 de lucht in.

Het blijft die middag vies druilerig weer, dus ik begin maar aan een gebruikelijk rondje: camping zoeken, boodschappen doen, tanken. Volgens de medewerker van het tankstation is het “unseasonable weather”. Te koud en te nat voor de tijd van het jaar. Die term “unseasonable weather” heb ik overigens vaker gehoord, bijvoorbeeld in Port Douglas toen het daar maar 28 graden was in plaats van 34. Maar goed, in Kiama heb ik die dag één keer de zon gezien. Toen zag ik ook een regenboog. Dus inderdaad, ook toen regen. Maar weer of geen weer, in de baai vlakbij de camping wordt nog druk gesurfd, in golven van een meter of 2 hoog.

Op zondagochtend is de zon terug. Op het strand vlakbij de camping krijgen kinderen surfles. Hier op zondagochtend geen ski-klasjes maar surf-klasjes. Ik rij nog een keertje naar de blow holes en loop nog een keertje door het centrum. Langs de haven is er markt. De terrasjes zitten vol.

Tegen 13:00 moet ik toch echt weg, want ik heb nog een lange rit van bijna 500 kilometer voor de boeg. Bestemming: Albury, om daarna vanuit Albury de Great Alpine Road te gaan rijden. Ik heb geen muziek van de Eagles Of Death Metal op mijn i-pod staan. Wel van de Queens Of The Stone Age, een andere band met dezelfde zanger, dus dat gaat keihard aan. In Parijs zijn 130 mensen vermoord. Pourquoi? “No One Knows”.

Blue Mountains National Park

Datum: 13 november 2015
Plaats: Blue Mountains National Park
Het weer: 's ochtends zon met wat wolken, graad of 24, 's middags en 's avonds onweersbuien, graad of 17
Totaal gevlogen: 19.150 km
Totaal gereden: 4.184 km
Totaal aantal keren de ruitenwisser aangezet in plaats van de richtingaanwijzer: 33

Ik ben nu al 4 weken met een camper op pad en dat bevalt prima. Je bent helemaal vrij om te gaan en staan waar je wilt. Kom je aan op een camping, even zorgen dat je zo recht mogelijk staat, handrem aan, motor uit en je bent klaar. En je hebt altijd al je spullen bij je. Kom je onderweg op een plek waar je blijkt te kunnen zwemmen, even omkleden in de bus en zwemmen maar. Is mijn waterfles of Camelbak leeg, even bijvullen met water uit de tank van de bus. Lunchen? Brood en beleg komen koud uit de koelkast.

Er zitten natuurlijk ook wel nadelen aan. Voordat je weggaat moet je steeds alles opruimen, want spullen die op de tafel, banken of kasten liggen vallen vroeg of laat naar beneden. En alle kasten en lades goed dicht doen. Ik heb al een meerdere keren na een paar honderd meter moeten stoppen om een lade alsnog goed dicht te doen. Verder zijn er wat praktische problemen en nadelen, zoals mijn rechterarm. Die is bruiner dan mijn linkerarm, omdat mijn rechterarm altijd in het open raam in de zon ligt :). De watertank was ook weer een probleempje. Mijn bus staat geregistreerd met een kenteken van Queensland, en heeft dus een standaard uitrusting met spullen uit Queensland. Maar wat blijkt nu. In New South Wales gebruiken ze een andere maat kranen. Dus mijn slangkoppeling voor de slang waarmee ik de watertank kan bijvullen past hier niet op de kranen. Het zou een Belgen-mop kunnen zijn, maar het is echt waar. Onderweg naar de camping in Sydney had ik al gezien dat er een tuincentrum vlakbij de camping is. Dus ik daar naartoe om een passende slangkoppeling te kopen. “Sorry, we don't sell any garden hoses”. Geen tuinslangen en toebehoren in een tuincentrum. Dat kan blijkbaar alleen in Belg... eh... Australië. Gelukkig verkopen ze bij een HEMA-achtige winkel in een winkelcentrum niet ver van de camping wel verloopstukken voor de verschillende maten kranen.

En wat betreft die ruitenwisser en richtingaanwijzer: ja, ook dat gaat nog steeds zo nu en dan mis. Als ik even gauw van rijbaan moet veranderen bijvoorbeeld, zet ik nog wel eens per ongeluk de ruitenwisser aan in plaats van de richtingaanwijzer. Andersom gebeurt ook. Ik heb al regelmatig met mijn groot licht zitten seinen terwijl ik de ruit wilde sproeien.

Op donderdagochtend rij ik vanuit Sydney naar de Blue Mountains, een goed anderhalf uur rijden. Met zon en wat wolken en een graad of 24 is het best aardig weer. Het zal zo rond 11:30 zijn dat ik aankom in Wentworth Falls, Ă©Ă©n van de plaatsen in het Blue Mountains National Park. Hier zijn wat hiking trails uitgezet rond de gelijknamige waterval. De uitzichten zijn adembenemend met het groen van de bomen met het oranje van de rotsen. Inderdaad, de Blue Mountains zijn niet blauw maar oranje. Hoe verder je echter kijkt, hoe meer je bergen door een blauwe waas ziet. Vandaar de naam. Het verhaal gaat dat de blauwe waas wordt veroorzaakt doordat zonlicht breekt op de etherische olie die door de eucalyptus-bomen wordt afgescheiden, al wordt dit ook weer ontkend.

De hiking trails bij Wentworth Falls zijn gaaf. Bovenaan zijn ze vrij makkelijk en kom je langs het ene uitzichtpunt na de andere. Om een gegeven moment kun je naar beneden het dal in, en splitst het pad zich op in meerdere hiking trails. Eén van de trails leidt langs “Weeping Rock”. De rots huilt inderdaad tranen met tuiten. Mooi watervalletje.

Verderop, bovenaan de “Wentworth Falls”, gaat het pad via steile trappen langs de rotswand diep naar beneden. Je kan er een rondwandeling tot onderin het dal maken. Een wandeling waar je al gauw 5 uur voor uit moet trekken. Zo veel tijd heb ik niet meer, dus ik loop de trail tot de onderkant van Wentworth Falls en ga dan weer naar boven. Eénmaal boven begint de lucht grijs te worden. In de verte is al een bui te zien. Als ik een route onder overhangende rotsen terug naar de parkeerplaats neem, begint het ook bij mij te onweren en flink te regenen. De overhangende rotsen zijn dan een goede plek om onder te schuilen. Als het onweer minder wordt, loop ik de laatste 10 minuten terug naar de parkeerplaats. De trail die ik loop is dan op sommige stukken al veranderd in een riviertje.

Terug op de parkeerplaats neem ik in mijn bus de tijd om te gaan lunchen. Buiten zie ik de ene verzopen kat na de andere de parkeerplaats bereiken. En dan verbaast het me weer hoeveel mensen eigenlijk onvoorbereid aan een wandeling in een nationaal park beginnen. Op slippers, geen rugzak met extra kleding en andere belangrijke spullen mee. Hopelijk hebben ze hun lesje nu geleerd. In de regen rij ik door naar Echo Point in de plaats Katoomba. Daar vind je de Three Sisters, drie rotspunten op een rij, het bekendste stukje Blue Mountains. In de regen en mist zijn ze nog wel te zien, maar heel veel verder dan dat kun je ook niet kijken. Jammer maar helaas, misschien later meer geluk. Onderweg naar de Govett's Leap Lookout, in de plaats Blackheath, rij ik al door de mist. Het heeft geen zin om door te rijden, dus ik stop bij het bezoekerscentrum van de Govett's Leap Lookout. Dat valt eigenlijk ook een beetje tegen. Dus ik hou het maar voor gezien en ga op zoek naar een camping. Op de camping in Blackheath is plek zat. Droog is het die dag niet meer geworden. En met een graadje of 14 is het ook flink afgekoeld, dus er zit niets anders op dan in mijn busje zitten.

De volgende ochtend: zon!!! Ook wel wolken, maar de zon schijnt ten minste. Ik rij weer naar de Govett's Leap Lookout, en dat is de moeite waard. Schitterend uitzicht over Blue Mountains en de Bridal Veil Falls, die inderdaad wel iets weg heeft van een bruidssluier. Mooi om te zien is hoe het water verwaait als de wind aantrekt, en de waterval helemaal scheef wordt. Vooraf had ik hier zelf al een leuke hiking trail uitgezet. Eentje van 8 km, langs de bovenkant van de Bridal Veil Falls en naar Pulpit Rock. Naarmate de dag vordert worden de wolken groter en grijzer. Als ik in de verte weer onweer hoor aankomen, besluit ik om om te keren en ben net voor het onweer terug bij mijn bus. Bridal Veil Falls had ik nog wel gehaald, maar Pulpit Rock niet. Althans, niet lopend. Het zijn die middag vooral korte onweersbuien die vallen. Tussen de buien door ben ik via een omweg met mijn busje alsnog bij Pulpit Rock gekomen. En ook bij wat andere uitzichtpunten en bij “Wind Eroded Cave”. Dus al met al is dit toch nog wel een geslaagde dag.

Eenmaal terug op de camping regent het weer. Er wordt nu ook een “SEVERE WEATHER WARNING” afgegeven. Kans op heel veel neerslag, zwaar onweer en grote hagelstenen in een groot deel van de Blue Mountains. Bij mij regent het inderdaad een minuut of tien ontzettend hard, maar echt noodweer wordt het gelukkig niet. De rest van de avond is een herhaling van de avond ervoor: koud, druilerig, mistig.

Op zaterdagochtend ziet het er nog steeds zo uit. Ik doe nog een poging bij de Three Sisters, maar ik hoef niet eens uit mijn bus te stappen om te weten dat die nu helemáál niet te zien zijn. De laatste kilometer rijden naar de Three Sisters is het zicht soms minder dan 50 meter. Dus ik keer maar meteen om en begin aan mijn rit terug naar de kust, naar de plaats Kiama. En daarmee komt een einde aan twee dagen Blue Mountains. Jammer van het weer. Hier had meer in gezeten bij mooi weer.